ECLI:NL:CRVB:2007:AZ7666
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake herziening WAO-uitkering en arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 19 oktober 2004, waarin het beroep van appellante tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Het Uwv had op 4 september 2003 de aan appellante toegekende WAO-uitkering herzien, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op 45 tot 55%. Appellante was het niet eens met deze herziening en stelde dat zij niet in staat was tot het verrichten van duurzame arbeid. In hoger beroep heeft appellante verzocht om een onafhankelijk deskundigenonderzoek, mede omdat zij inmiddels door het Uwv weer als volledig arbeidsongeschikt werd beschouwd.
De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellante overwogen, maar kwam tot de conclusie dat de beschikbare medische gegevens geen aanleiding gaven om te twijfelen aan de belastbaarheid van appellante per 3 november 2003. De Raad vond dat het medisch onderzoek door de aan het Uwv verbonden artsen zorgvuldig en voldoende uitgebreid was. De Raad heeft ook de brief van een arbeidsdeskundige van 9 februari 2006 in overweging genomen, waarin werd gesteld dat er geen gangbare functies voor appellante waren gevonden. Echter, deze beoordeling was twee jaar na de datum in geding en had daarom geen betekenis voor de beoordeling per 3 november 2003.
Uiteindelijk oordeelde de Raad dat appellante, rekening houdend met haar beperkingen op de relevante datum, in staat moest worden geacht de functies te verrichten die aan de schatting ten grondslag lagen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van griffier P. van der Wal, op 31 januari 2007.