ECLI:NL:CRVB:2007:AZ7662

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-294 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake geschiktheid tot werken van appellant na ziekmelding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, die in de periode dat hij als timmerman werkte, meerdere keren uitviel met rugklachten. Laatstelijk was hij werkzaam als uitvoerder in de bouw. Op 29 september 2003 meldde hij zich opnieuw ziek vanwege rugklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) accepteerde de ziekmelding in verband met een lopende behandeling. Op 19 januari 2004 verklaarde een verzekeringsarts appellant hersteld en in staat om zijn werk als uitvoerder te verrichten. Het Uwv deelde appellant vervolgens mee dat hij vanaf die datum geen recht meer had op ziekengeld ingevolge de Ziektewet (ZW). Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank Zwolle bevestigde het besluit van het Uwv in haar uitspraak van 15 december 2004.

In hoger beroep voerde appellant aan dat hij twee keer had geprobeerd te werken als bouwvakker, maar dat dit vanwege zijn rugklachten niet lukte. Hij gaf ook aan dat hij als uitvoerder niet wordt aangenomen vanwege zijn leeftijd en gebrek aan opleiding. De Centrale Raad van Beroep overwoog dat de geschiktheid tot werken moet worden beoordeeld op basis van de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. De Raad concludeerde dat er geen specifieke werkomstandigheden waren die de beoordeling van de geschiktheid tot werken zouden beïnvloeden. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellant op 14 januari 2004 in staat was om als uitvoerder in de bouw te werken.

De Raad bevestigde de bevindingen van de (bezwaar)verzekeringsartsen van het Uwv en oordeelde dat appellant geen medische informatie had overgelegd die zou kunnen leiden tot twijfel over zijn geschiktheid. De omstandigheden van appellant, zoals zijn leeftijd en gebrek aan opleiding, konden niet worden betrokken bij de beoordeling van zijn geschiktheid in de zin van artikel 19 van de ZW. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen en de Raad bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

05/294 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle van 15 december 2004, 04/436 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 31 januari 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 november 2006. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E.H. van den Brink.
II. OVERWEGINGEN
Appellant is in de periode dat hij werkzaam was als timmerman meerdere keren uitgevallen met rugklachten. Laatstelijk is hij werkzaam geweest als uitvoerder in de bouw. Hij ontving een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) toen hij zich op 29 september 2003 opnieuw met rugklachten ziek meldde. Het Uwv heeft de ziekmelding in verband met een lopende behandeling van het pijnteam voor de duur van de behandeling geaccepteerd. Tijdens het spreekuur op 19 januari 2004 heeft een verzekeringsarts appellant weer in staat geacht tot het verrichten van werk als uitvoerder en hem met ingang van diezelfde datum hersteld verklaard. Het Uwv heeft vervolgens bij besluit van 20 januari 2004 appellant meegedeeld dat hij met ingang van 19 januari 2004 geen recht (meer) heeft op ziekengeld ingevolge de Ziektewet (ZW). Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 15 maart 2004 (ongegrond) verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellant naar voren gebracht dat hij twee maal heeft geprobeerd te werken als bouwvakker, hetgeen vanwege zijn rugklachten niet lukte. Verder heeft hij aangegeven dat hij als uitvoerder niet wordt aangenomen, gelet op zijn leeftijd en zijn gebrek aan opleiding.
De Raad overweegt als volgt.
Zoals de Raad bij herhaling heeft vastgesteld, dient onder "zijn arbeid" te worden verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. Verder heeft de Raad reeds eerder overwogen dat bij de beoordeling van de geschiktheid tot werken in het geval het dienstverband in de laatstelijk uitgeoefende functie is verbroken, bij de vaststelling van de in aanmerking te nemen arbeid uitsluitend de specifieke bij dat dienstverband behorende werkomstandigheden buiten beschouwing dienen te blijven. Appellant heeft voorafgaand aan zijn ziekmelding per 29 september 2003 laatstelijk gewerkt als uitvoerder in de bouw en van specifieke bij dat dienstverband behorende werkomstandigheden is de Raad niet gebleken. Het Uwv heeft terecht beoordeeld of appellant op 14 januari 2004 in staat was werk als uitvoerder in de bouw te verrichten.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat er geen aanleiding is voor twijfel aan de bevindingen van de (bezwaar)verzekeringsartsen van het Uwv en de Raad verenigt zich dan ook met de conclusie van de rechtbank dat het bestreden besluit op goede gronden berust. In hoger beroep heeft appellant geen medische informatie overgelegd, die alsnog voor twijfel zou kunnen zorgen. Gelet op het door appellant in hoger beroep ingenomen standpunt lijkt ook appellant niet te betwisten dat hij medisch gezien in staat zou zijn werk als uitvoerder te verrichten. Appellant ondervindt echter problemen met het verkrijgen van een baan als uitvoerder, gelet op zijn leeftijd en gebrek aan opleiding. Deze omstandigheden kunnen echter niet worden betrokken bij de vraag of appellant niet ongeschikt is in de zin van artikel 19 van de ZW het werk als uitvoerder te verrichten.
Het hoger beroep slaagt niet.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P. van der Wal als griffier, uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2007.
(get.) M.C. Bruning
(get.) P. van der Wal
TM