ECLI:NL:CRVB:2007:AZ7618
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen besluit Uwv over arbeidsongeschiktheidsuitkering
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 4 januari 2005, waarin het beroep gegrond werd verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van het Uwv in stand werden gelaten. Appellante had een aanvraag ingediend voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), maar het Uwv weigerde deze aanvraag op basis van hun besluit van 30 december 2003. Het Uwv stelde dat appellante op 26 januari 2004 niet in staat was haar eigen werk als steksteekster uit te voeren, maar wel in staat was om gangbare arbeid te verrichten die een loon oplevert dat gelijk is aan haar maatvrouwloon.
Tijdens de zitting op 8 december 2006 was appellante niet aanwezig, maar het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. M.K. Dekker. De Raad oordeelde dat de rechtbank de beroepsgrond van appellante, dat haar beperkingen door het Uwv waren onderschat, terecht had verworpen. Appellante had geen medische gegevens overgelegd ter ondersteuning van haar stelling, en de informatie van haar behandelende psycholoog was door de verzekeringsarts in zijn afweging meegenomen. De Raad zag geen aanleiding om een deskundige te raadplegen.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, voor zover deze was aangevochten, en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door R.C. Stam, in tegenwoordigheid van T.R.H. van Roekel als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 19 januari 2007.