ECLI:NL:CRVB:2007:AZ7598

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04/6741 AAW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van de ingangsdatum van arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, die op 1 november 2004 haar beroep ongegrond verklaarde. Het geschil betreft de ingangsdatum van de arbeidsongeschiktheidsuitkering van appellante, die zich in 1986 ziek meldde met klachten van vermoeidheid, duizeligheid en psychische problemen. De Centrale Raad van Beroep heeft op 19 januari 2007 uitspraak gedaan in deze zaak.

Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag eerder dan 1 januari 1990 vastgesteld had moeten worden, namelijk op een datum in 1986. De Raad overweegt dat appellante in 1986 ziek is gemeld, maar na 15 augustus 1986 hersteld is verklaard en geen ziekengeld meer heeft ontvangen. In 2001 heeft zij een aanvraag ingediend voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering, waarbij zij de datum van haar arbeidsongeschiktheid heeft vervroegd naar medio 1986.

De Raad heeft vastgesteld dat er geen medische gegevens zijn die erop wijzen dat appellante vóór 1990 onder behandeling van een hartspecialist is geweest. De Raad concludeert dat het Uwv terecht heeft geoordeeld dat de arbeidsongeschiktheid van appellante niet eerder dan 1 januari 1990 is aangevangen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is gedaan door R.C. Stam, in tegenwoordigheid van T.R.H. van Roekel als griffier, en is openbaar uitgesproken op 19 januari 2007.

Uitspraak

04/6741 AAW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 1 november 2004, 04/1303,
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 19 januari 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante is hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 december 2006. Appellante is in persoon verschenen, bijgestaan door J.F.J.L. Homan, advocaat te Mijdrecht. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.J. van Werven.
II. OVERWEGINGEN
Het inleidende beroep richt zich tegen het besluit van het Uwv van 2 april 2004 tot handhaving van zijn besluit van 21 januari 2002 tot weigering van de toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, kort gezegd, omdat zij niet aan de inkomenseis voldoet.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en daartoe verworpen de beroeps-grond dat het Uwv de eerste arbeidsongeschiktheidsdag eerder dan 1 januari 1990, namelijk op een datum in 1986, had moeten vaststellen. Hiertegen keert appellante zich vergeefs in hoger beroep en de Raad overweegt in dat verband het volgende.
In 1986 heeft appellante zich ziek gemeld met klachten als vermoeidheid, duizeligheid en psychische klachten. Na 15 augustus 1986 is zij hersteld verklaard en is haar geen ziekengeld meer verstrekt.
Appellante heeft op 25 september 2001 een aanvraag gedaan tot toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering. In de loop van het bezwaar is de datum waarop haar arbeidsongeschiktheid is ingetreden door appellante (verder) vervroegd naar medio 1986. Appellante stelt in dat verband dat haar later vastgestelde hartklachten een verklaring vormen voor de klachten waarmee zij zich in 1986 heeft ziek gemeld.
Appellante heeft in 1992 een hartoperatie ondergaan. In 1990 heeft zij zich onder behandeling van een cardioloog gesteld. Er zijn geen gegevens waaruit een (verdenking op) hartfalen vóór 1990 valt af te leiden, hoewel appellante, zoals blijkt uit de medische kaart, vanaf 1986 onder behandeling van haar huisarts is geweest. Ook uit de door appellante in hoger beroep overgelegde brief van 10 november 2006 van de haar behandelende cardioloog blijkt niet dat zij vóór 1990 onder behandeling van een hartspecialist is geweest. In 1986 is eenmalig een lage(re) bloeddruk vastgesteld, maar deze bleek in de loop van dat zelfde jaar hersteld. In 1987 heeft appellante zonder complicaties een zwangerschap volbracht. Onder deze omstandigheden is het Uwv naar het oordeel van de Raad terecht er van uit gegaan dat de arbeidsongeschiktheid van appellante niet eerder dan 1 januari 1990 is aangevangen.
De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam. De beslissing is, in tegenwoordigheid van T.R.H. van Roekel als griffier, uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2007.
(get.) R.C. Stam.
(get.) T.R.H. van Roekel.
PR/131206