ECLI:NL:CRVB:2007:AZ7465

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-7141 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen mededeling van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Woerden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 3 november 2005. Appellant, die sinds 1 april 1997 een bijstandsuitkering ontvangt op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Woerden. Dit besluit, genomen op 20 juli 2004, ontheft appellant van de verplichtingen om actief naar werk te zoeken en passend werk te aanvaarden. Het College heeft het bezwaar van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard op 14 maart 2005, wat door de rechtbank in de aangevallen uitspraak is bevestigd.

De Centrale Raad van Beroep heeft in hoger beroep geoordeeld dat het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard. De Raad stelt vast dat de mededeling in het primaire besluit, waartegen appellant bezwaar heeft gemaakt, niet kan worden gekwalificeerd als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad concludeert dat de mededeling louter informatief van aard is en niet gericht is op rechtsgevolg. Hierdoor is het bezwaar van appellant niet gericht tegen een besluit zoals bedoeld in de Awb, en had het College dit bezwaar niet-ontvankelijk moeten verklaren.

De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep gegrond. Het besluit van 14 maart 2005 wordt vernietigd en het bezwaar van appellant wordt niet-ontvankelijk verklaard. Tevens wordt het College veroordeeld in de proceskosten van appellant, die worden begroot op € 966,--, en het College dient het betaalde griffierecht van € 140,-- aan appellant te vergoeden.

Uitspraak

05/7141 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 3 november 2005, 05/826 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Woerden (hierna: College)
Datum uitspraak: 16 januari 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L.C. de Jong, advocaat te Woerden, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 december 2006. Appellant en zijn gemachtigde zijn - met voorafgaand bericht - niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. van der Veer, werkzaam bij de gemeente Woerden.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellant ontvangt sedert 1 april 1997 een bijstandsuitkering, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Op verzoek van het College heeft Salto Integratie (Salto) een onderzoek gedaan naar de arbeidsmogelijkheden van appellant.
Het College heeft in de onderzoeksbevindingen aanleiding gevonden appellant bij besluit van 20 juli 2004 te ontheffen van de verplichtingen om actief te zoeken naar werk in loondienst (a) en om passend werk te aanvaarden (c). In datzelfde besluit is onder het kopje ‘tijdelijke ontheffing’ het volgende overwogen:
”U bent vrijgesteld van a en c voor de duur van uw traject. U wordt binnenkort zo spoedig mogelijk door mijn collega van de afdeling Trajectbegeleiding.
U zult in eerste instantie worden bemiddeld naar vrijwilligerswerk (ongeveer 6 uur per week). Later zal er bekeken worden wat de mogelijkheden zijn om deze uren uit te breiden naar 20 uur per week betaald werk via de WSW of een reïntegratiebedrijf. Daarbij houden wij zoveel mogelijk rekening met uw wens zelf uw kind op te voeden.”.
Het tegen het besluit van 20 juli 2004 gemaakte bezwaar heeft het College bij besluit van 14 maart 2005 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het besluit van 14 maart 2005 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Daarbij is onder meer overwogen dat de grieven van appellant uitsluitend zijn gericht tegen de hierboven cursief weergegeven zinsnede en dat deze, gelet op het bepaalde in artikel 1:3, eerste lid, en artikel 8:1, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), niet kunnen leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
In hoger beroep heeft appellant zich gemotiveerd tegen de uitspraak van de rechtbank gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder besluit verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van de Awb kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de rechtbank. Artikel 7:1, eerste lid, van de Awb bepaalt dat degene aan wie het recht is toegekend tegen een besluit beroep bij de bestuursrechter in te stellen, alvorens beroep in te stellen, tegen dat besluit bezwaar dient te maken.
De Raad is allereerst met de rechtbank van oordeel dat de hierboven cursief weergegeven zinsnede in het primaire besluit, welke na bezwaar onverkort is gehandhaafd, moet worden gekwalificeerd als een mededeling van louter informatieve aard en dus niet op enig rechtsgevolg is gericht. De Raad voegt daaraan nog toe dat de betreffende passage bovendien slechts ziet op een onzekere toekomstige gebeurtenis zodat ook om die reden niet van een op rechtsgevolg gericht (deel)besluit kan worden gesproken.
Het door appellant gemaakte bezwaar was derhalve niet gericht tegen een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, zodat dat bezwaar, gelet op artikel 8:1, eerste lid, in verbinding met artikel 7:1, eerste lid, van de Awb, door het College niet-ontvankelijk had dienen te worden verklaard. De rechtbank heeft dit niet onderkend, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep gegrond verklaren, het besluit van 14 maart 2005 vernietigen en het bezwaar niet-ontvankelijk verklaren.
De Raad ziet tot slot aanleiding om het College te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze worden begroot op € 644,-- in beroep en op € 322,-- in hoger beroep wegens verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het besluit van 14 maart 2005;
Verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk;
Veroordeelt het College in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 966,--, te betalen door de gemeente Woerden aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat de gemeente Woerden aan appellant het betaalde griffierecht van in totaal
€ 140,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en Th.C. van Sloten en R.H.M. Roelofs als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.H. Polderman-Eelderink als griffier, uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2006.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) A.H. Polderman-Eelderink.
RB2212