ECLI:NL:CRVB:2007:AZ6971

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-1271 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van ziekengeld door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen na faillissement werkgever

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Maastricht. Appellant, die een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontving, meldde zich op 10 april 2002 ziek. Vanwege een te late ziekte-aangifte werd het ziekengeld pas vanaf 25 april 2002 aan de werkgever betaald. Na een herbeoordeling van de WAO-uitkering, werd deze per 8 mei 2002 vastgesteld op 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) besloot op 3 oktober 2003 dat het ziekengeld met ingang van 8 mei 2002 niet zou worden uitbetaald, omdat dit lager was dan de WAO-uitkering. Tevens vorderde het Uwv onverschuldigd betaalde ZW-uitkering van appellant terug, wat leidde tot een bezwaar dat door de rechtbank ongegrond werd verklaard.

Tijdens de zitting op 15 november 2006 heeft het Uwv aangegeven dat het bestreden besluit niet langer gehandhaafd wenst te worden. De werkgever van appellant was failliet verklaard en had voor het laatst op 4 oktober 2002 salaris betaald. Het Uwv stelde dat alleen de ZW-uitkering die tot 4 oktober 2002 aan de werkgever was betaald, teruggevorderd kon worden. De Raad oordeelde dat het Uwv in de proceskosten van appellant moest worden veroordeeld, en dat de terugvordering beperkt moest worden tot het bedrag dat daadwerkelijk aan de werkgever was betaald.

De Centrale Raad van Beroep vernietigde de eerdere uitspraak en verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit gegrond. Het Uwv werd opgedragen om een nieuw besluit op bezwaar te nemen, rekening houdend met de uitspraak van de Raad. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot betaling van de proceskosten van appellant, die in totaal € 966,- bedroegen, en moest het Uwv het betaalde griffierecht van € 139,- vergoeden.

Uitspraak

05/1271 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 12 januari 2005, 04/605 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 24 januari 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.A. Houben-Timmersmans, advocaat te [woonplaats], hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 november 2006. Appellant is, met kennisgeving, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
H.A.L. Knoben.
II. OVERWEGINGEN
Appellant, die een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontving, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%, meldde zich per 10 april 2002 ziek. Terzake van deze ziekmelding is vanwege een te late ziekte-aangifte bij het Uwv pas per 25 april 2002 ziekengeld betaald aan de werkgever. Tevens heeft naar aanleiding van deze ziekmelding een herbeoordeling in het kader van de WAO plaatsgevonden, waarna de WAO-uitkering van appellant, na een wachttijd van vier weken, per 8 mei 2002 is vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
Het Uwv heeft aan appellant bij besluit van 3 oktober 2003 meegedeeld, dat op grond van artikel 32 van de Ziektewet (ZW) het ziekengeld met ingang van 8 mei 2002 niet wordt uitbetaald, omdat het ziekengeld minder bedraagt dan de WAO-uitkering. Bij besluit van 7 oktober 2003 heeft het Uwv de onverschuldigd betaalde ZW-uitkering over de periode van 8 mei 2002 tot en met 8 april 2003 ad € 15.844,80 van appellant teruggevorderd. Het Uwv heeft het bezwaar van appellant tegen het besluit van 7 oktober 2003 bij besluit van 18 maart 2004 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Ter zitting van de Raad heeft de gemachtigde van het Uwv meegedeeld het bestreden besluit niet langer juist te achten. Volgens deze gemachtigde kan van appellant geen ZW-uitkering worden teruggevorderd die door de werkgever niet is doorbetaald aan appellant. De werkgever, die op 7 november 2002 failliet is verklaard, heeft voor het laatst op
4 oktober 2002 salaris betaald, zodat slechts de ZW-uitkering die tot 4 oktober 2002 aan de werkgever is betaald van appellant kan worden teruggevorderd. In de periode van
10 april 2002 tot 4 oktober 2002 is volgens het Uwv een bedrag van € 6.307,08 aan de werkgever betaald, zodat de terugvordering tot dit bedrag moet worden beperkt.
Nu het Uwv het bestreden besluit niet langer wenst te handhaven komt de aangevallen uitspraak, evenals het bestreden besluit, voor vernietiging in aanmerking.
De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in eerste aanleg en op € 322,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal
€ 966,-.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellant in eerste aanleg en in hoger beroep tot een bedrag groot € 966,- te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het betaalde griffierecht van € 139,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en M.S.E. Wulffraat-van Dijk en M.C. Bruning als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.J. Janssen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2007.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) J.J. Janssen