ECLI:NL:CRVB:2007:AZ6751
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.M. van der Kade
- T.L. de Vries
- H.J. Simon
- Rechtspraak.nl
Terugvordering onverschuldigd betaalde ANW-uitkering en objectivering van verwijtbaarheid
In deze zaak gaat het om de terugvordering van een onverschuldigd betaalde uitkering op basis van de Algemene nabestaandenwet (ANW). De Centrale Raad van Beroep heeft op 19 januari 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep, waarbij de Raad de eerdere beslissing van de rechtbank 's-Gravenhage bevestigde, maar met een nuance in de wijze van invordering. De Sociale verzekeringsbank (Svb) had aan betrokkene, die een uitkering ontving, meegedeeld dat hij te veel had ontvangen over de periode van december 2000 tot en met januari 2004, en dat hij een bedrag van € 14.671,73 moest terugbetalen in maandelijkse termijnen. Betrokkene had aangevoerd dat hij niet in staat was om aan deze betalingsverplichting te voldoen, gezien zijn financiële situatie en andere verplichtingen.
De rechtbank oordeelde dat de Svb terecht de onverschuldigd betaalde uitkering had teruggevorderd, maar dat de wijze van invordering niet correct was. De rechtbank stelde vast dat betrokkene niet had geschonden van de mededelingsplicht, omdat hij zich niet bewust was van de wijziging in zijn woonsituatie. De Svb had ten onrechte artikel 5 van het Besluit invordering toegepast, terwijl artikel 6 van toepassing had moeten zijn, wat betekent dat slechts de helft van de aflossingscapaciteit benut had moeten worden.
In hoger beroep heeft de Svb betoogd dat betrokkene redelijkerwijs had moeten begrijpen dat hij een gezamenlijke huishouding voerde en dat hij deze wijziging niet tijdig had gemeld. De Raad oordeelde echter dat de Svb niet had aangetoond dat er sprake was van verwijtbaarheid aan de zijde van betrokkene. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, maar gaf aan dat de Svb verder onderzoek moet doen naar de financiële situatie van betrokkene en of er aanleiding is om af te wijken van de standaard regels voor aflossingstermijnen. De Raad besloot dat er geen kosten voor vergoeding in aanmerking komen en legde een griffierecht op aan de Svb.