ECLI:NL:CRVB:2007:AZ6747

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04-4850 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • Ch. van Voorst
  • M.S.E. Wulffraat-van Dijk
  • E. Dijt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WAO-schatting en afwijzing van schadevergoeding in hoger beroep

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem, waarin haar beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. Appellante, die lijdt aan colitis ulcerosa en hand- en polsklachten, was het niet eens met de WAO-schatting die door het Uwv was gemaakt. De rechtbank had geoordeeld dat de schatting van de arbeidsongeschiktheid correct was, maar appellante stelde dat haar beperkingen niet goed waren meegenomen in de beoordeling. Tijdens de zitting op 6 december 2006 was appellante niet aanwezig, maar haar advocaat heeft het hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en de zaak is vervolgens door de Centrale Raad van Beroep behandeld.

De Raad oordeelt dat het Uwv niet voldoende deugdelijke toelichting heeft gegeven op de WAO-schatting, waardoor de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. De Raad concludeert dat de rechtbank niet goed heeft geoordeeld over de motivering van het Uwv en dat er sprake is van motiveringsgebreken. Desondanks oordeelt de Raad dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven, wat betekent dat de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding wordt gehandhaafd. De Raad veroordeelt het Uwv tot betaling van de proceskosten van appellante, die in totaal € 966,- bedragen, en bepaalt dat het Uwv het griffierecht van € 139,- aan appellante vergoedt.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en de leden de zaak hebben beoordeeld. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 17 januari 2007.

Uitspraak

04/4850 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 5 augustus 2004, 04/589 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 17 januari 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.C. Frissart-Kallenbach, advocaat te Nijmegen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 december 2006. Appellante is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.H. Nuyens.
II. OVERWEGINGEN
Appellante, voorheen werkzaam als verpakkingsmedewerker, is op 29 maart 1999 uitgevallen met een exacerbatie van de chronische darmaandoening colitis ulcerosa. Bij het einde van de wettelijke wachttijd van 52 weken is haar een uitkering ingevolgde de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Op 4 juli 2003 is zij in het kader van een herzonderzoek gezien door een verzekeringsarts. Deze nam op basis van de diagnoses colitis ulcerosa en aspecifieke chronische rug- en nekpijn voor appellante beperkingen aan en legde die vast in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). Op basis van deze FML selecteerde een arbeidsdeskundige functies en berekende de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante op minder dan 15%. In overeenstemming hiermee is bij besluit van 16 september 2003 de WAO-uitkering van appellante per
16 november 2003 ingetrokken.
In het kader van de behandeling van het bezwaar tegen het besluit van 16 september 2003 is appellante op 16 december 2003 op de hoorzitting gezien door bezwaarverzekeringsarts S. Gommers. Deze heeft blijkens zijn aanvullend rapport van
19 februari 2004 na beoordeling van nadere informatie van de behandelend internist en gastro-enteroloog alsmede informatie van de GGZ alsnog een urenbeperking tot 20 uur per week aangenomen. Na een nieuwe functieselectie berekende bezwaararbeidsdeskundige F. van den Berg het verlies aan verdiencapaciteit van appellante op 64%. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 18 maart 2004 (hierna: het bestreden besluit) het bezwaar gegrond verklaard en de WAO-uitkering van appellante per 18 mei 2004 herzien naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 55 tot 65%.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Namens appellante is in hoger beroep, kort samengevat, aangevoerd dat zij meer beperkt is dan de bezwaarverzekeringsarts heeft aangenomen. Zij heeft pols- en handklachten, samenhangend met de chronische darmaandoening, en kan in verband daarmee de geselecteerde functies niet vervullen. Voorts heeft appellante schadevergoeding en vergoeding van proceskosten gevorderd.
Appellante heeft ter onderbouwing van haar standpunt dat zij meer beperkt is verwezen naar informatie van haar huisarts en de behandelend maag-, darm- en leverarts. Uit de brief van de huisarts van 17 augustus 2004 blijkt dat appellante het afgelopen jaar veel last had van wisselende stijve handen en polsen, door de reumatoloog geduid als gewrichtspijnen en perifere pijnen, samenhangend met colitis ulcerosa. Ook de maag-, darm- en leverarts denkt in zijn brief van 1 juli 2004 aan die diagnose. In reactie op het beroepschrift inclusief de twee genoemde brieven heeft bezwaarverzekeringsarts M. Carere in een rapport van 27 september 2004 aangegeven dat de hand- en polsklachten reeds in bezwaar door appellante naar voren zijn gebracht. Weliswaar zijn er pas nu aanwijzingen voor de mogelijke oorzaak van deze klachten, maar duidelijk is dat deze klachten secundair zijn aan de darmklachten, dat de darmklachten meestal niet ernstig zijn en goed reageren op therapie, terwijl de gewrichtsklachten goed reageren op pijnstillers. Carere ziet geen aanwijzing dat de hand- en polsklachten het laatste jaar zijn toegenomen. Voorts zijn de geselecteerde functies gebaseerd op een lage energetische belasting met beperking in tempodruk, tillen, dragen, reiken, duwen en trekken en is er een urenbeperking tot 20 uur per week. Hoewel in de functies sprake is van handmatige arbeid, is de belasting niet dusdanig hoog, dat deze functies niet passend moeten worden geacht, aldus Carere.
De Raad acht de nadere toelichting van Carere overtuigend en ziet in de door appellante gepresenteerde medische gegevens geen aanleiding voor het oordeel dat ten aanzien van het gebruik van handen en polsen voor appellante specifieke beperkingen zouden moeten worden aangenomen. Evenmin geven deze gegevens aanleiding tot twijfel aan de conclusie dat met de gestelde urenbeperking voldoende aan appellante energetische beperkingen tegemoet is gekomen.
Voorts deelt de Raad het oordeel van Carere dat de geselecteeerde functies lichte functies zijn. Weliswaar laten de functiebelastingen van deze functies enige overschrijdingen van de belastbaarheid van appellante zien, maar gezien de door het Uwv in hoger beroep gegeven toelichting ziet de Raad hierin geen belemmering voor appellante om deze functies te vervullen.
Echter, met het vorenstaande is wel gegeven dat het Uwv niet uiterlijk bij besluit op bezwaar de schatting heeft voorzien van een zodanige deugdelijke toelichting en motivering dat op grond daarvan voldoende inzicht werd geboden in en een voldoende mogelijkheid tot toetsing werd verschaft van de verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige grondslagen waarop de schatting berust. In lijn met de uitspraken van de Raad van 9 november 2004 en anders dan de rechtbank in casu heeft geoordeeld, brengt het vorenstaande de Raad tot de slotsom dat het bestreden besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vanwege onzorgvuldige voorbereiding en motiveringsgebreken voor vernietiging in aanmerking komt. De Raad is evenwel van oordeel dat, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, de rechtsgevolgen van dit besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb in stand dienen te worden gelaten.
Het vorenstaande betekent dat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Voorts dient, nu de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven, het verzoek om schadevergoeding te worden afgewezen.
De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in eerste aanleg en op € 322,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 966,-.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellante in eerste aanleg en in hoger beroep tot een bedrag groot € 966,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het betaalde griffierecht van € 139,-vergoedt;
Wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en
M.S.E. Wulffraat-van Dijk en E. Dijt als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. van Netten als griffier, uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2007.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) A. van Netten.
CVG