ECLI:NL:CRVB:2007:AZ6474

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-689 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van ziekengeld op basis van arbeidsongeschiktheid en WAO-schatting

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond, die op 11 januari 2005 een eerder besluit van het Uwv bevestigde. Het Uwv had op 15 oktober 2003 aan appellante meegedeeld dat zij per 2 september 2003 onveranderd 55 tot 65% arbeidsongeschikt was op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De beoordeling was gebaseerd op de functies van huishoudelijk medewerker, keukenhulp en productiemedewerker industrie. Appellante meldde zich op 5 december 2003 ziek met toegenomen pijnklachten aan haar rechterknie en -schouder. Een verzekeringsarts verklaarde haar op 19 januari 2004 hersteld, omdat er geen toename van beperkingen was ten opzichte van de eerdere WAO-beoordeling. Het Uwv besloot daarop dat appellante geen recht meer had op ziekengeld ingevolge de Ziektewet (ZW).

In de bezwaarfase oordeelde de bezwaarverzekeringsarts dat er geen reden was om de beslissing van het Uwv in medisch opzicht als ontoereikend te beschouwen. Het bezwaar tegen het besluit van 19 januari 2004 werd door het Uwv ongegrond verklaard. De rechtbank bevestigde dit oordeel, waarbij zij de eerdere arbeidsongeschiktheidsbeoordelingen en de medische gegevens in overweging nam. Appellante had geen nieuwe medische gegevens overgelegd die een ander oordeel rechtvaardigden.

De Centrale Raad van Beroep onderschreef het oordeel van de rechtbank en stelde dat volgens de Ziektewet recht op ziekengeld bestaat bij ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid, als gevolg van ziekte of gebreken. De Raad benadrukte dat als de verzekerde geschikt is voor ten minste één van de functies die zijn geselecteerd bij de WAO-schatting, er geen sprake is van ongeschiktheid in de zin van de ZW. De grieven van appellante in hoger beroep waren grotendeels herhalingen van eerdere argumenten en werden door de Raad verworpen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er waren geen termen aanwezig om een proceskostenveroordeling toe te passen.

Uitspraak

05/689 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 11 januari 2005, 04/751 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 10 januari 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R.A.J. Delescen, advocaat te Roermond, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 november 2006. Appellante is, met berichtgeving, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.J.M.H. Lagerwaard.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 15 oktober 2003 heeft het Uwv aan appellante meegedeeld dat zij per 2 september 2003 onveranderd 55 tot 65% arbeidsongeschikt is ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De aan dit besluit ten grondslag liggende theoretische schatting is gebaseerd op de functies huishoudelijk medewerker, keukenhulp en productiemedewerker industrie.
Appellante heeft zich met ingang van 5 december 2003, vanuit de Werkloosheidswet, ziek gemeld met toegenomen pijnklachten aan de rechterknie en -schouder. Ter zake van het onderhavige ziektegeval heeft appellante op 16 januari 2004 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts, die haar met ingang van 19 januari 2004 hersteld verklaarde omdat geen sprake was van een toename van de beperkingen in vergelijking met de eerdere beoordeling in het kader van de WAO.
Bij besluit van 19 januari 2004 heeft het Uwv appellante meegedeeld dat zij met ingang van 19 januari 2004, geen recht (meer) heeft op ziekengeld ingevolge de Ziektewet (ZW).
In de bezwaarfase heeft de bezwaarverzekeringsarts, gelet op de beschikbare gegevens in het dossier, geoordeeld dat geen reden bestond de primaire beslissing in medisch opzicht als ontoereikend te moeten aanmerken.
Het bezwaar tegen het besluit van 19 januari 2004 is door het Uwv bij besluit van 14 mei 2004 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarbij met name betekenis toegekend aan de omstandigheid dat appellante in het verleden meerdere arbeidsongeschiktheidsbeoordelingen heeft ondergaan, waarbij zowel de bevindingen van de behandelend sector werden betrokken alsook de verrichte orthopedische en psychologische expertises. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat de verzekeringsarts, bij de onderhavige beoordeling ingevolge de ZW, zijn conclusie dat er geen bezwaar is tegen het parttime verrichten van lichte werkzaamheden, niet alleen heeft gebaseerd op de bevindingen uit eigen onderzoek maar ook de reeds bekende dossiergegevens heeft meegewogen. Ten slotte heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat van de zijde van appellante geen nieuwe medische gegevens zijn overgelegd op grond waarvan een andersluidend oordeel in overweging zou moeten worden genomen.
De Raad verenigt zich met bovengenoemd oordeel van de rechtbank en onderschrijft de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen.
De Raad overweegt voorts als volgt.
Ingevolge artikel 19, eerste en vierde lid, van de Ziektewet (hierna: ZW) heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid, als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld.
Volgens vaste jurisprudentie van de Raad dient onder ‘zijn arbeid’ in voormelde zin te worden verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. Deze regel lijdt echter in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na het volbrengen van de voorgeschreven wachttijd, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van betrokkenes aanspraak op een uitkering ingevolge de WAO. Inmiddels heeft de Raad al meerdere malen uitgesproken dat van ongeschiktheid in de zin van de ZW geen sprake is indien de verzekerde geschikt is voor tenminste één van de functies die zijn geselecteerd bij de schatting in het kader van de WAO.
Hetgeen namens appellante in hoger beroep is aangevoerd vormt goeddeels een herhaling van de door appellante in eerste aanleg opgeworpen, en door de rechtbank bij gebreke aan enige medische onderbouwing terecht verworpen, grieven.
Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P. van der Wal als griffier, uitgesproken in het openbaar op 10 januari 2007.
(get.) M.C. Bruning.
(get.) P. van der Wal.