ECLI:NL:CRVB:2007:AZ6469

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-943 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ziekengeld en de beoordeling van medische gegevens

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 januari 2007 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 10 februari 2005. Appellant had verzocht om een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) voor de periode van 10 juni 2003 tot en met 5 oktober 2003, omdat hij in die periode wegens pijnklachten in zijn linkerbeen niet in staat was om te werken. De rechtbank had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond verklaard, waarbij zij de onderzoeksbevindingen van de verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts zwaar liet wegen. De rechtbank concludeerde dat de antibioticakuren die appellant had ondergaan voor de periode van 10 juni 2003 al waren afgerond en dat er geen medische gegevens waren die de klachten van appellant in de gevraagde periode onderbouwden.

De Centrale Raad van Beroep heeft het oordeel van de rechtbank onderschreven en geen termen aanwezig geacht om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De Raad heeft vastgesteld dat appellant niet is verschenen op de zitting, terwijl het Uwv zich liet vertegenwoordigen door mr. A.J.M. van Hees. De Raad heeft de relevante feiten en omstandigheden uit de aangevallen uitspraak overgenomen en geconcludeerd dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, wat betekent dat appellant geen recht heeft op ziekengeld voor de gevraagde periode.

De uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van P. van der Wal als griffier, en is openbaar uitgesproken op 10 januari 2007.

Uitspraak

05/943 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 10 februari 2005, 04/1025 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 10 januari 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 november 2006. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.J.M. van Hees.
II. OVERWEGINGEN
Voor een uitgebreide weergave van de relevante feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met de vermelding van het volgende.
Appellant heeft bij brief van 13 oktober 2003 het Uwv verzocht hem een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) toe te kennen over de periode 10 juni 2003 tot en met 5 oktober 2003 omdat hij in die periode wegens pijnklachten in het linkerbeen niet in staat was om te werken.
Bij besluit van 22 maart 2004 heeft het Uwv aan appellant meegedeeld dat hij over de periode 10 juni 2003 tot en met
5 oktober 2003 geen recht (meer) heeft op ziekengeld. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 29 april 2004 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarbij met name betekenis toegekend aan de onderzoeksbevindingen van de betrokken verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat de verzekeringsarts zijn conclusie mede heeft gebaseerd op de opgevraagde informatie van de huisarts en de omstandigheid dat de antibioticakuren die appellant in verband met zijn beenklachten heeft moeten volgen, reeds voor 10 juni 2003 waren afgerond en dat appellant heeft aangegeven dat zijn beenklachten na de antibioticakuren geleidelijk zijn afgenomen. Verder zijn uit het overleg met de huisarts geen gegevens ten aanzien van de medische situatie van appellant naar voren gekomen die betrekking hebben op de periode 6 juni 2003 tot en met 5 oktober 2003.
De Raad verenigt zich met bovengenoemd oordeel van de rechtbank en onderschrijft de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen.
In hetgeen appellant in hoger beroep, zonder nadere medische onderbouwing, heeft aangevoerd omtrent zijn beenklachten, ziet de Raad geen grond om tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank, dan wel een nader medisch onderzoek te laten instellen.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P. van der Wal als griffier, uitgesproken in het openbaar op 10 januari 2007.
(get.) M.C. Bruning.
(get.) P. van der Wal.