ECLI:NL:CRVB:2007:AZ6455
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van ziekengeld en de beoordeling van medische informatie door de verzekeringsarts
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin haar beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. Appellante, werkzaam als bejaardenverzorgster, had zich per 13 februari 2003 ziek gemeld met diverse klachten, waaronder pijn aan het rechterbeen en de rechterheup, overspannenheid en allergieklachten. Het Uwv had op 8 mei 2003 besloten dat appellante geen recht meer had op ziekengeld ingevolge de Ziektewet (ZW), wat leidde tot de bezwaarfase waarin een bezwaarverzekeringsarts haar had onderzocht. Deze arts concludeerde dat er geen aanleiding was om af te wijken van het oordeel van de verzekeringsarts.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 10 januari 2007 de vraag beantwoord of de medische situatie van appellante door het Uwv juist was ingeschat. De Raad oordeelde dat er geen gerede twijfel bestond aan de zorgvuldigheid van het oordeel van de bezwaarverzekeringsarts. De Raad baseerde zich op het rapport van de bezwaarverzekeringsarts, dat aangaf dat appellante zowel lichamelijk als psychisch was onderzocht, en dat de klachten niet konden worden geobjectiveerd. Het rapport van medisch adviseur L. Haak, dat stelde dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was, werd door de Raad niet als voldoende onderbouwd beschouwd, aangezien Haak appellante niet zelf had onderzocht.
De Raad concludeerde dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd moest worden, en dat er geen aanleiding was om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenveroordeling volgde. De uitspraak benadrukt het belang van de zorgvuldigheid van medische beoordelingen door verzekeringsartsen en de noodzaak om behandelende sectoren te raadplegen in relevante gevallen.