[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 13 september 2004, 04/1145 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: het Uwv).
Datum uitspraak: 5 januari 2007
Namens appellant heeft mr. J.C.A. Stevens, advocaat te 's-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 november 2006. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Stevens voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door de heer A.W.G. Determan.
Het inleidende beroep richt zich tegen het besluit van 10 februari 2004 (hierna: het bestreden besluit) waarin het Uwv opnieuw heeft besloten tot handhaving van zijn besluit van 17 juli 2001.
Aan de aangevallen uitspraak, waarin appellant als eiser is aangeduid en het Uwv als verweerder, ontleent de Raad de volgende feiten en omstandigheden:
"Eiser is op 24 augustus 1995 na een hartinfarct uitgevallen voor zijn werk als hoofd rechtspositie en personeelsadministratie bij de gemeentelijke dienst verpleging en verzorging van de gemeente Den Haag. Zijn WAO-uitkering is laatstelijk per 25 februari 1999 herzien naar een mate van arbeidsongeschikt-heid van 80 tot 100%, welke uitkering per 12 februari 2000 ongewijzigd is voortgezet. Bij besluit van 17 juli 2001 is eisers uitkering per 17 september 2001 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%, hetgeen bij het besluit van 28 juni 2002 is gehandhaafd. Dit besluit is door de rechtbank bij uitspraak van 20 augustus 2003 vernietigd.
Bij deze uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat de medische onderbouwing tekortschiet en dat de arbeidskundige grondslag onzorgvuldig is. Verweerder heeft naar aanleiding van deze uitspraak nogmaals de medische en arbeidskundige situatie laten bezien."
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, waarbij zij heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven.
Voor zover in hoger beroep van belang heeft de rechtbank overwogen:
"In het bestreden besluit wordt thans op basis van de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts J.L. Waasdorp gesteld dat er geen reden is om het medische standpunt te wijzigen. De bezwaarverzekeringsarts heeft geconcludeerd dat in de informatie van specialist Dragoiescu niets nieuws stond dan al bekend was. Bovendien stelt de bezwaarverzekeringsarts dat de urenbeperking van 20 uren per week een verantwoorde medische urenbeperking is.
De rechtbank ziet in hetgeen in beroep en ter zitting is aangevoerd geen grond om te twijfelen aan de juistheid van dit rapport. De rechtbank neemt voorts in aanmerking dat van de kant van eiser geen medische informatie in het geding is gebracht op grond waarvan zou moeten worden getwijfeld aan de juistheid van de door verweerder uitgevoerde medische beoordeling."
In hoger beroep heeft appellants gemachtigde een tweetal grieven naar voren gebracht. Het betreft de in een aantal van de geduide functies gestelde diploma-eis en het aantal te werken uren per week.
Voor wat betreft het standpunt van appellant dat de in het belastbaarheidspatroon opgenomen urenbeperking niet ver genoeg gaat en dat niet naar behoren is gemotiveerd waarom hij met zijn medische beperkingen wordt geacht tot 20 uur per week te kunnen werken, is de Raad, evenals de rechtbank, van oordeel dat er geen grond voor twijfel is aan de door de (bezwaar-) verzekeringsartsen in acht genomen medische beperkingen van appellant. De Raad stelt zich achter de overwegingen van de rechtbank ter zake.
In dit verband overweegt de Raad dat de bezwaarverzekeringsarts J.L. Waasdorp in zijn rapportage van 10 oktober 2003, onder verwijzing naar de voorhanden informatie van appellants behandelende cardiologen, spreekt van een redelijk goede hartfunctie, die weliswaar licht verlaagd is, maar die adequaat is voor lichamelijk functioneren zonder forse inspanningen. Er kan in feite zelfs géén adequate onderbouwing gevonden worden voor überhaupt het opleggen van een uren-/duurbeperking, aldus deze bezwaarverzekeringsarts.
Aan de eigen, niet met nadere medische gegevens onderbouwde, mening van appellant met betrekking tot zijn gezondheidstoestand kan de Raad niet dat gewicht toekennen dat hij daaraan gehecht wil zien.
Voor wat betreft de arbeidskundige kant kan de Raad de naar voren gebrachte grief dat de schatting is gebaseerd op functies die in urenomvang de vastgestelde medische urenbeperking te boven gaan niet volgen, nu de voorgehouden functies Schade-beoordelaar (FB-code 3931), Naaister-stikster (FB 7964) en printplatenmonteur (FB 8538) blijkens de arbeidsmogelijkhedenlijst van 17 september 2001 in totaal 48 arbeidsplaatsen kennen, in een urenomvang van maximaal 20 uur per week.
Met betrekking tot de grief dat deze functies niet aan appellant zouden mogen voorgehouden vanwege de daarin gestelde diploma-eis HAVO, over welk diploma hij niet beschikt, overweegt de Raad als volgt.
Uit 's Raads jurisprudentie, bijvoorbeeld uit 's Raads uitspraak van 4 april 1997 inzake 95/2296 en 96/11506 AAW/WAO, volgt dat indien blijkt dat voor het vervullen van een bepaalde functie een diploma-eis wordt gesteld, die functie niet aan een verzekerde kan worden opgedragen wanneer de betrokken verzekerde niet beschikt over het vereiste (of een daarmee ten minste gelijk te stellen) diploma. Een strikte diploma-eis kan naar het oordeel van de Raad niet worden gecompenseerd door een (andere) opleiding al dan niet aangevuld met een door de betrokken arbeidsdeskundige van belang geacht praktische ervaring.
Voorts heeft de Raad geoordeeld dat uit de wettelijke eis dat acht moet worden geslagen op de bekwaamheden van een verzekerde voortvloeit dat een functie waarvoor een specifieke opleidingseis geldt niet zonder meer kan worden voorgehouden aan een verzekerde die aan die eis niet voldoet omdat hij alleen beschikt over een algemene opleiding van hetzelfde niveau.
De Raad stelt met betrekking tot gedaagdes opleiding en ervaring op grond van de gedingstukken vast dat gedaagde:
- vier jaar atheneum heeft gevolgd;
- in het bezit is van een MBO-diploma, richting personeelswerk;
- een jaar HBO-personeelswerk heeft gevolgd;
Dit in aanmerking nemende is de Raad van oordeel dat gedaagde voldoet aan de in de arbeidsmogelijkhedenlijst van 17 september 2001 gestelde eisen voor wat betreft opleidingsniveau, al dan niet met diploma, waaronder begrepen de met betrekking tot de functie Schadebeoordelaar (FB-code 3931) uitdrukkelijk aangegeven eis "HAVO-diploma of MEAO-diploma".
Uit het vorenstaande vloeit voort dat moet worden beslist zoals hierna in rubriek III is aangegeven.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en R.C. Stam en A.T. de Kwaasteniet als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W.R. de Vries als griffier, uitgesproken in het openbaar op 5 januari 2007.