ECLI:NL:CRVB:2007:AZ6045

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/5532 WWB-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake intrekking bijstandsuitkering door gemeente Hengelo

Op 2 januari 2007 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een zaak waarin het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Hengelo (verzoeker) een verzoek om voorlopige voorziening indiende tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Almelo. De rechtbank had op 7 september 2006 het beroep van betrokkene gegrond verklaard en het besluit van 5 juli 2005 van verzoeker vernietigd, met de opdracht om een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Verzoeker stelde dat er onverwijlde spoed was, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat er geen zodanig spoedeisend belang was dat de uitspraak in de bodemprocedure niet kon worden afgewacht. De voorzieningenrechter verwees naar de wettelijke bepalingen die de mogelijkheid van een voorlopige voorziening regelen en benadrukte dat het verzoek niet bedoeld is om de behandeling van de hoofdzaak te bespoedigen. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoeker in afwachting van de uitkomst van het hoger beroep de aangevallen uitspraak kon uitvoeren. Het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen, en verzoeker werd veroordeeld in de proceskosten van betrokkene, die op € 322,-- werden begroot. De uitspraak werd gedaan door G.A.J. van den Hurk, in tegenwoordigheid van griffier L.M. Reijnierse.

Uitspraak

06/5532 WWB-VV
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:84, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 21 van de Beroepswet op het verzoek om voorlopige voorziening van:
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Hengelo (hierna: verzoeker),
in verband met het hoger beroep van:
verzoeker
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 7 september 2006, 05/863 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[betrokkene] (hierna: betrokkene),
en
verzoeker
Datum uitspraak: 2 januari 2007
I. PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Verzoeker heeft tevens een verzoek om voorlopige voorziening gedaan.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 december 2006. Verzoeker heeft zich laten vertegenwoordigen door M. Roemers en J. ten Cate, beiden werkzaam bij de gemeente Hengelo. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. R.W. Hoevers, advocaat te Enschede.
II. OVERWEGINGEN
Voor een overzicht van de voor de beoordeling van het verzoek om voorlopige voorziening van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de voorzieningenrechter naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
Bij besluit van 28 april 2005 is de aan betrokkene verleende bijstand op grond van artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de Wet werk en bijstand (WWB) met ingang van
27 april 2005 beëindigd (lees: ingetrokken).
Bij besluit van 5 juli 2005 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van
28 april 2005 ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat betrokkene door niet mee te werken aan een huisbezoek op 27 april 2005 niet heeft voldaan aan de in artikel 17, tweede lid, van de WWB neergelegde verplichting desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van de wet met als gevolg dat verzoeker het recht op bijstand van betrokkene niet kan vaststellen.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - met bepalingen omtrent griffierecht en proceskosten - het tegen het besluit van 5 juli 2005 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat verzoeker een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van die uitspraak.
Verzoeker heeft zich gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
Naar aanleiding van het verzoek om een voorlopige voorziening overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
Ingevolge artikel 8:81 van de Awb en artikel 21 van de Beroepswet kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter van de rechtbank als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Beroepswet hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de mogelijkheid om hangende beroep een verzoek om voorlopige voorziening te doen, niet is bedoeld om door middel van zogenoemde “kortsluiting” de behandeling van de hoofdzaak te bespoedigen. Indien van enig spoedeisend belang bij een voorlopige voorziening voorafgaand aan de uitspraak in hoofdzaak geen sprake is, is daarin een grond gelegen om geen gebruik te maken van de in artikel 8:86, eerste lid, van de Awb neergelegde bevoegdheid onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, en het verzoek om voorlopige voorziening af te wijzen.
De voorzieningenrechter ziet in hetgeen door verzoeker is aangevoerd geen zodanig spoedeisend belang dat de uitspraak in de bodemprocedure niet kan worden afgewacht. Niet gebleken is dat of waarom verzoeker geen uitvoering zou kunnen geven aan de aangevallen uitspraak. Indien verzoeker in afwachting van en onder voorbehoud van de uitkomst van het ingestelde hoger beroep besluit om na onderzoek opnieuw op het bezwaar te beslissen en de Raad, beslissende in de hoofdzaak, zou tot de slotsom komen dat het besluit van 5 juli 2005 in rechte stand kan houden, leidt dit tot een vernietiging van de aangevallen uitspraak en tot vernietiging van het ter uitvoering van de aangevallen uitspraak genomen besluit. De voorzieningenrechter tekent daarbij aan dat dit besluit slechts betrekking kan hebben op een korte, inmiddels afgesloten periode, aangezien met ingang van 15 september 2005 opnieuw algemene bijstand aan betrokkene is toegekend.
Het gegeven dat eventuele terugvordering te zijner tijd voor verzoeker op problemen zou kunnen stuiten levert op zich een onvoldoende zwaarwichtig belang op om tot inwilliging van het verzoek om een voorlopige voorziening te concluderen. De wetgever heeft dit risico bij het bijstandverlenend orgaan willen leggen, waar immers in de wetgeving aan de werking van een uitspraak met betrekking tot een besluit, genomen op grond van de WWB, geen schorsende werking is verbonden.
Ook anderszins is de voorzieningenrechter niet gebleken van een voor verzoeker zo zwaarwegend belang dat behandeling van de bodemprocedure niet zou kunnen worden afgewacht.
Uit het voorgaande volgt dat het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker dient te worden afgewezen.
De voorzieningenrechter ziet ten slotte aanleiding om verzoeker te veroordelen in de kosten die betrokkene in verband met de behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening van verzoeker heeft gemaakt. Deze kosten worden begroot op € 322,-- voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep;
Wijst het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht af;
Veroordeelt verzoeker in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 322,--, te betalen door de gemeente Hengelo.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk. De beslissing is, in tegenwoordigheid van L.M. Reijnierse als griffier, uitgesproken in het openbaar op 2 januari 2007.
(get) G.A.J. van den Hurk.
(get.) L.M. Reijnierse.
JK/21122006