ECLI:NL:CRVB:2007:AZ6003

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-459 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens gebrek aan belang

In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. J. Staal-Olislaegers van Rechtshulp Noord, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Groningen van 14 december 2005. Het hoger beroep betreft de beslissing van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over een bezwaar van appellante. Tijdens de procedure heeft het Uwv op 2 oktober (lees: november) 2006 een nieuw besluit genomen dat volledig tegemoetkomt aan de wensen van appellante. Dit besluit heeft geleid tot de conclusie dat er tussen partijen geen geschil meer bestaat. Hierdoor heeft appellante geen belang meer bij een oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak. De Raad heeft daarom het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard.

De Raad heeft tevens geoordeeld dat het Uwv, op basis van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, in de proceskosten van appellante moet worden veroordeeld. De kosten voor verleende rechtsbijstand in eerste aanleg en in hoger beroep zijn vastgesteld op € 322,-- per fase, wat resulteert in een totaalbedrag van € 644,--. Daarnaast is bepaald dat het Uwv het door appellante betaalde griffierecht van € 140,-- vergoedt. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met T. Hoogenboom als voorzitter, H. Bolt en B.M. van Dun als leden, en M.R.S. Bacon als griffier. De uitspraak vond plaats op 3 januari 2007.

Uitspraak

06/459 WW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 14 december 2005, 05/293 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 3 januari 2007.
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J. Staal-Olislaegers, werkzaam bij Rechtshulp Noord, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 4 oktober 2006 heeft het Uwv de Raad laten weten zijn standpunt niet te handhaven. Het Uwv heeft op 2 oktober (lees: november) 2006 een nieuw besluit op het bezwaar van appellante genomen.
Bij schrijven van 10 november 2006 heeft mr. A.Z. van Braam, kantoorgenoot van mr. Staal-Olislaegers voornoemd, de Raad laten weten dat het Uwv met het besluit van 2 oktober (lees: november) 2006 geheel tegemoet komt aan de wensen van appellante. Namens appellante is verzocht het Uwv te veroordelen in de door haar in beroep en in hoger beroep gemaakte proceskosten.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 22 november 2006, waar partijen -met bericht- niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 2 oktober (lees: november) 2006 heeft het Uwv opnieuw op het bezwaar van appellante beslist. Dit besluit komt geheel tegemoet aan het beroep van appellante. Tussen partijen bestaat, gezien de inhoud van dat besluit en hetgeen overigens is aangevoerd, geen geschil meer. Derhalve heeft appellante geen belang meer bij een oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak. Het hoger beroep zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard.
De Raad ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 322,-- voor kosten van verleende rechtsbijstand in eerste aanleg en eveneens een bedrag van € 322,-- voor kosten van verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 644,--, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het door appellante betaalde griffierecht van € 140,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en H. Bolt en B.M. van Dun als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.R.S. Bacon als griffier, uitgesproken in het openbaar op 3 januari 2007.
(get.) T. Hoogenboom.
(get.) M.R.S. Bacon.