ECLI:NL:CRVB:2007:AZ5959

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-7330 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond verklaring verzet inzake termijnoverschrijding bij hoger beroep

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 januari 2007 uitspraak gedaan over het verzet van appellant tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn hoger beroep. Het hoger beroep was ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 28 oktober 2005. De Raad heeft vastgesteld dat het hoger beroepschrift niet binnen de wettelijke termijn van zes weken na de bekendmaking van de uitspraak van de rechtbank was ingediend. De termijn begon op 9 november 2005 en eindigde op 20 december 2005. Appellant heeft zijn beroepschrift pas op 19 december 2005 ingediend, maar dit is pas op 23 december 2005 door de Raad ontvangen.

De Raad heeft in zijn overwegingen benadrukt dat op basis van artikel 6:9, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht een beroepschrift tijdig is ingediend als het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd. Echter, er was geen bewijs dat het beroepschrift daadwerkelijk voor het einde van de termijn was verzonden, aangezien er geen poststempel op de enveloppe was aangetroffen. De Raad concludeert dat de enkele stelling van appellant dat hij binnen zes weken heeft gereageerd, niet voldoende is om aan te nemen dat het beroepschrift tijdig is ingediend.

Daarom heeft de Centrale Raad van Beroep het verzet ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk, in tegenwoordigheid van griffier L.M. Reijnierse, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

05/7330 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 28 oktober 2005, 05/732 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 2 januari 2007
I. PROCESVERLOOP
Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet van
19 september 2006 heeft de Raad het door appellant ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen de uitspraak van de Raad van 19 september 2006 heeft appellant verzet gedaan.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op 28 november 2006, waar partijen - met voorafgaand bericht - niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
De uitspraak van de Raad van 19 september 2006 berust hierop, dat het hoger beroepschrift niet binnen de termijn van zes weken na de bekendmaking van de uitspraak van de rechtbank is ingediend.
Aan de orde is de vraag of het hoger beroep van appellant terecht niet-ontvankelijk is verklaard. De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend op grond van de volgende overwegingen.
Op grond van de gedingstukken stelt de Raad vast dat de termijn van zes weken om hoger beroep in te stellen in dit geval is aangevangen op 9 november 2005, de dag na die waarop de aangevallen uitspraak door middel van toezending van een afschrift aan partijen is bekendgemaakt, en is geëindigd op dinsdag 20 december 2005.
Appellant heeft bij brief gedateerd 19 december 2005 hoger beroep ingesteld. Op 23 december 2005 is dit beroepschrift per post bij de Raad ontvangen.
Op grond van artikel 6:9, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht is bij verzending per post een beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. Derhalve dient te worden onderzocht of het beroepschrift voor het einde van de termijn ter post is bezorgd. Op de enveloppe, waarin het beroepschrift is verzonden, is geen door TPG Post aangebrachte stempel aangetroffen.
Gelet op het voorgaande en op het feit dat het beroepschrift drie dagen na afloop van de termijn is binnengekomen, is er geen grond om aan te nemen dat de ter postbezorging voor het einde van de termijn heeft plaatsgevonden. De enkele stelling van appellant dat er door hem binnen zes weken is gereageerd, is hiervoor niet voldoende.
Gelet op het voorgaande dient het verzet ongegrond te worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk. De beslissing is, in tegenwoordigheid van L.M. Reijnierse als griffier, uitgesproken in het openbaar op 2 januari 2007.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) L.M. Reijnierse.