ECLI:NL:CRVB:2007:AZ5959
Centrale Raad van Beroep
- Verzet
- Rechtspraak.nl
Ongegrond verklaring verzet inzake termijnoverschrijding bij hoger beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 januari 2007 uitspraak gedaan over het verzet van appellant tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn hoger beroep. Het hoger beroep was ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 28 oktober 2005. De Raad heeft vastgesteld dat het hoger beroepschrift niet binnen de wettelijke termijn van zes weken na de bekendmaking van de uitspraak van de rechtbank was ingediend. De termijn begon op 9 november 2005 en eindigde op 20 december 2005. Appellant heeft zijn beroepschrift pas op 19 december 2005 ingediend, maar dit is pas op 23 december 2005 door de Raad ontvangen.
De Raad heeft in zijn overwegingen benadrukt dat op basis van artikel 6:9, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht een beroepschrift tijdig is ingediend als het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd. Echter, er was geen bewijs dat het beroepschrift daadwerkelijk voor het einde van de termijn was verzonden, aangezien er geen poststempel op de enveloppe was aangetroffen. De Raad concludeert dat de enkele stelling van appellant dat hij binnen zes weken heeft gereageerd, niet voldoende is om aan te nemen dat het beroepschrift tijdig is ingediend.
Daarom heeft de Centrale Raad van Beroep het verzet ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk, in tegenwoordigheid van griffier L.M. Reijnierse, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.