[appellanten], beiden wonende te [woonplaats] (hierna: appellanten),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 31 oktober 2005, 04/3253 (hierna: aangevallen uitspraak),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort (hierna: College)
Datum uitspraak: 28 november 2006
Namens appellanten heeft mr. M. Huisman, advocaat te Amersfoort, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2006. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Huisman. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door O.G. Wormgoor, werkzaam bij de gemeente Amersfoort.
Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
Appellanten ontvangen sedert 15 april 2004 van het College algemene bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor gehuwden. Op 24 mei 2004 hebben zij een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand ter vervanging van diverse duurzame gebruiksgoederen. In het kader van die aanvraag heeft op 1 juli 2004 een huisbezoek plaatsgevonden. Bij besluit van 16 juli 2004 heeft het College de aanvraag om bijzondere bijstand afgewezen op de grond dat vervanging van de betreffende goederen niet noodzakelijk is.
Bij besluit van 23 november 2004 heeft het College het tegen het besluit van 16 juli 2004 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het besluit van 23 november 2004 ingestelde beroep, met bepalingen omtrent griffierecht en proceskosten, gegrond verklaard wat betreft de kledingkast voor het jongste kind, de eettafel en de kosten van een lamp in de woonkamer, dat besluit in zoverre vernietigd en bepaald dat het College terzake een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen, en het beroep voor het overige ongegrond verklaard. Bij nader besluit van 20 december 2005 heeft het College alsnog bijzondere bijstand verleend tot een bedrag van in totaal € 286,-- in evengenoemde kosten.
In hoger beroep hebben appellanten zich gemotiveerd gekeerd tegen de aangevallen uitspraak voor zover daarbij het ingestelde beroep ongegrond is verklaard.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
In artikel 35, eerste lid, van de WWB is bepaald dat de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voorzover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voorzover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, van de WWB niet van toepassing zijn.
Het hoger beroep spitst zich toe op de vraag of de rechtbank, in navolging van het College, terecht heeft geoordeeld dat voor de vervanging van de salontafel, het bankstel, de koelkast en de gordijnen (lamellen) geen objectieve noodzaak bestond.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de overwegingen waarop dat oordeel berust. De Raad voegt hieraan nog toe dat tijdens het huisbezoek op 1 juli 2004 het onderzoek naar de staat van de (te vervangen) duurzame gebruiksgoederen centraal heeft gestaan en dat daaromtrent specifiek is gerapporteerd. Dat onderzoek is voldoende gedegen en zorgvuldig geweest. De Raad ziet geen aanleiding de deskundigheid of betrouwbaarheid van de betreffende medewerker van de gemeente in twijfel te trekken. Hij merkt daarbij nog op dat het in het bijzonder wat de koelkast betreft op de weg van appellanten had gelegen de gestelde noodzaak van vervanging daarvan nader te onderbouwen aan de hand van een verklaring van een specifiek deskundige (bijvoorbeeld een professioneel reparateur of verkoper van witgoed/koelkasten).
Het voorgaande betekent dat de kosten verbonden aan de vervanging van de salontafel, het bankstel, de koelkast en de gordijnen niet als kosten als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de WWB kunnen worden aangemerkt, zodat daarvoor terecht geen bijzondere bijstand is verleend.
Het hoger beroep treft derhalve geen doel, zodat de aangevallen uitspraak - voor zover aangevochten - voor bevestiging in aanmerking komt.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter en R.H.M. Roelofs en L.H. Waller als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.C. de Wit als griffier, uitgesproken in het openbaar op 28 november 2006.