ECLI:NL:CRVB:2006:AZ5920
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en herziening van WAO-uitkering
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) tot herziening van haar WAO-uitkering. Appellante, die sinds 1997 wegens knieklachten ziek is, ontving sinds 2002 een uitkering op basis van 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid vanwege psychische klachten. In het kader van een vijfdejaars herbeoordeling werd appellante opgeroepen voor een spreekuur bij de verzekeringsarts. De rechtbank had het eerdere beroep van appellante ongegrond verklaard, waarop zij in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. De Raad stelt vast dat de rechtbank alle relevante medische informatie over de klachten van appellante heeft besproken en dat de verzekeringsarts voldoende rekening heeft gehouden met haar klachten. Appellante heeft in hoger beroep niet voldoende onderbouwd dat haar functionele mogelijkheden te optimistisch zijn ingeschat. De Raad concludeert dat de beschikbare gegevens de opvatting van het Uwv ondersteunen dat appellante, hoewel niet geschikt voor haar oude beroep, in staat was om andere functies te vervullen.
De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en oordeelt dat er geen gronden zijn om aan te nemen dat appellante een extreem hoog ziekteverzuim zou hebben. De uitspraak van de rechtbank Maastricht van 20 oktober 2004 wordt bevestigd, en de Raad ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De beslissing is openbaar uitgesproken op 29 december 2006, met R.C. Stam als rechter en D. Olthof als griffier.