ECLI:NL:CRVB:2006:AZ5920

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04-6222 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en herziening van WAO-uitkering

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) tot herziening van haar WAO-uitkering. Appellante, die sinds 1997 wegens knieklachten ziek is, ontving sinds 2002 een uitkering op basis van 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid vanwege psychische klachten. In het kader van een vijfdejaars herbeoordeling werd appellante opgeroepen voor een spreekuur bij de verzekeringsarts. De rechtbank had het eerdere beroep van appellante ongegrond verklaard, waarop zij in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. De Raad stelt vast dat de rechtbank alle relevante medische informatie over de klachten van appellante heeft besproken en dat de verzekeringsarts voldoende rekening heeft gehouden met haar klachten. Appellante heeft in hoger beroep niet voldoende onderbouwd dat haar functionele mogelijkheden te optimistisch zijn ingeschat. De Raad concludeert dat de beschikbare gegevens de opvatting van het Uwv ondersteunen dat appellante, hoewel niet geschikt voor haar oude beroep, in staat was om andere functies te vervullen.

De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en oordeelt dat er geen gronden zijn om aan te nemen dat appellante een extreem hoog ziekteverzuim zou hebben. De uitspraak van de rechtbank Maastricht van 20 oktober 2004 wordt bevestigd, en de Raad ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De beslissing is openbaar uitgesproken op 29 december 2006, met R.C. Stam als rechter en D. Olthof als griffier.

Uitspraak

04/6222 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 20 oktober 2004, 04/483
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: het Uwv).
Datum uitspraak: 29 december 2006.
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R.C. Breuls, advocaat te Geleen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 november 2006, waar partijen -met voorafgaand bericht- niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
Aan de aangevallen uitspraak, waarin appellante als eiseres is aangeduid ontleent de Raad de volgende feiten en omstandigheden:
"Eiseres is laatstelijk werkzaam geweest als wever. Eiseres heeft zich met ingang van 17 oktober 1997 wegens knieklachten ziek gemeld. Zij heeft sinds 1998 een uitkering ontvangen in het kader van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Sinds 8 maart 2002 heeft eiseres in verband met toegenomen arbeidsongeschiktheid door psychische klachten een uitkering ontvangen berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. In het kader van de vaststelling van de vijfdejaars herbeoordeling is eiseres op 7 oktober 2003 opgeroepen voor het spreekuur bij de verzekeringsarts.
De verzekeringsarts J.G.M. Poels heeft op basis van een onderzoek van eiseres vastgesteld dat er sprake is van klachten die de functionele mogelijkheden van eiseres beperken. De mogelijkheden van eiseres zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML).
De arbeidsdeskundige A.T.M. Ederveen heeft in zijn rapportage van 30 oktober 2003 aangegeven dat er met inachtneming van de vastgestelde mogelijkheden nog voldoende functies voor eiseres beschikbaar zijn. Gelet op het maatmaninkomen enerzijds en de resterende verdiencapaciteit anderzijds is het loonverlies vast te stellen op 28,18%."
Het inleidende beroep richt zich tegen het besluit van het Uwv van 10 maart 2004 (hierna: het bestreden besluit) tot handhaving van zijn besluit van 4 november 2003, waarbij appellantes uitkering ingevolge de WAO met ingang van
1 januari 2004 is herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellantes gemachtigde verwezen naar de gronden in eerdere aanleg. Zij acht zich meer arbeidsongeschikt dan het Uwv aanneemt. Haar medische klachten zouden door het Uwv worden onderschat, waardoor het belastbaarheidpatroon onjuist is vastgesteld. Zij benadrukt dat haar klachten op de in geding zijnde datum,
1 januari 2004, onveranderd aanwezig zijn en kan zich niet verenigen met de door het Uwv geselecteerde functies, aangezien al die functies haar belastbaarheid in ernstige mate overschrijden. Indien zij de functies toch moet uitoefenen vreest zij voor een extreem hoog, en daardoor onverantwoord, ziekteverzuim.
De Raad overweegt als volgt.
Voor wat betreft de medische kant stelt de Raad zich achter de overwegingen in de aangevallen uitspraak en maakt deze tot de zijne. De rechtbank heeft alle voorhanden medische informatie over de door appellante gepresenteerde pijnklachten, rugklachten, klachten aan het bewegingsapparaat en psychische klachten, uitgebreid besproken en meegewogen. Zij komt daarbij tot de slotsom dat de verzekeringsarts in voldoende mate rekening heeft gehouden met appellantes te objectiveren klachten. In hoger beroep heeft appellante de stelling dat haar functionele mogelijkheden te optimistisch zijn ingeschat verder niet meer onderbouwd, bijvoorbeeld met nadere medische gegevens.
Aldus uitgaande van de juistheid van de beperkingen zoals neergelegd in de FML is de Raad van oordeel dat de beschikbare gegevens voldoende steun bieden aan de opvatting van het Uwv dat appellante op de datum in geding, gelet op haar medische beperkingen, weliswaar niet meer geschikt was voor haar oude beroep van wever, maar wel in staat was de haar door de arbeidsdeskundige voorgehouden functies te vervullen. Van de door appellante gestelde ernstige overschrijdingen van de vastgestelde belastbaarheid is niet gebleken. De Raad ziet daarom -met de rechtbank- geen gronden om aan te nemen dus een extreem hoog ziekteverzuim valt te verwachten.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam. De beslissing is, in tegenwoordigheid van D. Olthof als griffier, uitgesproken in het openbaar op 29 december 2006.
(get.) R.C. Stam.
(get.) D. Olthof.