ECLI:NL:CRVB:2006:AZ5805

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-6665 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsuitkering met terugwerkende kracht door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerenveen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden, waarin de rechtbank het beroep tegen het besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerenveen ongegrond heeft verklaard. Appellant had op 24 maart 2004 een aanvraag om bijstand ingediend op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), maar deze aanvraag werd buiten behandeling gesteld. Na een eerdere afwijzing heeft appellant op 15 juni 2004 opnieuw een aanvraag ingediend, waarbij hij verzocht om bijstand met terugwerkende kracht tot 1 april 2004. Het College heeft echter besloten om de bijstand pas toe te kennen vanaf 2 juni 2004, omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die een eerdere ingangsdatum rechtvaardigden.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 21 december 2006 behandeld. Tijdens de zitting is appellant niet verschenen, maar het College werd vertegenwoordigd door A.D. de Grave. De Raad heeft vastgesteld dat het College zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen bijzondere omstandigheden waren die rechtvaardigden dat appellant bijstand met terugwerkende kracht zou ontvangen. De Raad heeft daarbij verwezen naar de vaste rechtspraak inzake de WWB, waarin wordt gesteld dat bijstand in beginsel niet wordt verleend over een periode voorafgaand aan de datum van melding bij de Centrale organisatie voor werk en inkomen (CWI).

De Raad concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het College de ingangsdatum van de bijstand op 2 juni 2004 heeft gesteld. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met T.G.M. Simons als voorzitter en G.M.T. Berkel-Kikkert en J.N.A. Bootsma als leden, in aanwezigheid van griffier S.R. Bagga.

Uitspraak

05/6665 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 10 oktober 2005, 04/1487 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerenveen (hierna: College)
Datum uitspraak: 21 december 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. I.T. van Stralen, advocaat te Leeuwarden, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 november 2006. Appellant is niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door A.D. de Grave, werkzaam bij de gemeente Heerenveen.
II. OVERWEGINGEN
Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en de toepasselijke regelgeving verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
Appellant heeft op 24 maart 2004 bijstand aangevraagd ingevolge de Wet werk en bijstand (hierna: WWB). Deze aanvraag is buiten behandeling gesteld bij besluit van 23 april 2004. Het daartegen gemaakte bezwaar is ongegrond verklaard bij besluit van 13 juli 2004. Tegen het besluit van 13 juli 2004 heeft appellant geen beroep ingesteld.
Appellant heeft op 15 juni 2004 opnieuw een aanvraag om bijstand ingediend en daarbij verzocht om toekenning met terugwerkende kracht tot 1 april 2004.
Bij besluit van 20 juli 2004, gehandhaafd bij besluit op bezwaar van 2 november 2004, heeft het College de bijstand toegekend met ingang van 2 juni 2004, de datum waarop appellant zich had gemeld bij de Centrale organisatie voor werk en inkomen (hierna: CWI). Daarbij heeft het College aangegeven dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden die toekenning van bijstand met terugwerkende kracht rechtvaardigen.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 2 november 2004 ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Naar vaste rechtspraak van de Raad inzake de toepassing van de artikelen 41, 43 en 44 van de WWB wordt in beginsel geen bijstand verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de melding bij de CWI heeft plaatsgevonden, dan wel in voorkomende gevallen de bijstandsaanvraag is ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken, indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen.
Het geschil spitst zich toe op de vraag of het College in de door appellant aangevoerde omstandigheden aanleiding had moeten vinden om hem met terugwerkende kracht tot 1 april 2004 bijstand toe te kennen.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het College zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat dit niet het geval was. De van de kant van het College gegeven voorlichting kan geen bijzondere omstandigheid opleveren. Aangezien het College tijdens de behandeling van de aanvraag van 24 maart 2004 uitging van een gezamenlijke huishouding tussen appellant en zijn vriendin D. [G.] lag het immers in de rede om te adviseren dat appellant en [G.] samen bijstand dienden aan te vragen. Nadat de aanvraag ten gevolge van de weigering om gegevens van [G.] te verstrekken buiten behandeling was gesteld, lag het vervolgens in de rede om te adviseren dat appellant bij een gewijzigde situatie opnieuw een uitkering naar de norm voor een alleenstaande zou moeten aanvragen. Dat appellant zich niet eerder dan op 2 juni 2004 tot de CWI heeft gewend, omdat hij meende dat de situatie ten opzichte van 24 maart 2004 niet was gewijzigd, is een omstandigheid die voor zijn eigen rekening en risico dient te blijven.
Het voorgaande leidt de Raad tot de slotsom dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het College de ingangsdatum op goede gronden op 2 juni 2004 heeft gesteld.
De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons als voorzitter en G.M.T. Berkel-Kikkert en J.N.A. Bootsma als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van S.R. Bagga als griffier, uitgesproken in het openbaar op 21 december 2006.
(get.) T.G.M. Simons.
(get.) S.R. Bagga.