ECLI:NL:CRVB:2006:AZ5644
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- D.J. van der Vos
- R.C. Stam
- A.T. de Kwaasteniet
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en WAO-schatting in hoger beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de rechtbank het beroep ongegrond verklaarde. Appellant, die sinds 1996 arbeidsongeschikt is door rugklachten, hartklachten en depressieve klachten, ontving een WAO-uitkering van 80 tot 100%. Na een herbeoordeling door het Uwv, waarbij zijn beperkingen werden vastgesteld door verzekeringsarts R.M.E. Blanker, werd zijn uitkering herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25-35%. Appellant was het niet eens met deze herziening en stelde dat zijn beperkingen door het Uwv waren onderschat, vooral in het licht van de diagnose sarcoïdose die later werd gesteld.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de rechtbank in eerste aanleg in strijd heeft gehandeld met artikel 8:64 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) door de zaak zonder nadere zitting af te doen, terwijl er nieuwe gedingstukken waren ingediend. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak en oordeelt dat de schatting van de mate van arbeidsongeschiktheid op een onvoldoende grondslag berust. De Raad concludeert dat de functie van wikkelaar niet door appellant kan worden uitgeoefend, waardoor slechts twee functies overblijven die appellant kan vervullen. De Raad geeft het Uwv opdracht om een nieuw besluit op bezwaar te nemen, rekening houdend met de bevindingen in deze uitspraak.
Daarnaast wordt het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 1.288,-- bedragen, en moet het Uwv het betaalde griffierecht van € 133,-- vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en de noodzaak om alle relevante medische informatie in overweging te nemen.