ECLI:NL:CRVB:2006:AZ5632
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning van WAJONG-uitkering en terugwerkende kracht
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 december 2006 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle van 9 november 2004. Appellant had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank, die zijn beroep ongegrond had verklaard. De rechtbank oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een toekenning van de WAJONG-uitkering met verdergaande terugwerkende kracht dan een jaar rechtvaardigden. Appellant, geboren in 1969, was voor zijn 18e verjaardag arbeidsongeschikt geworden door een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Hij had in zijn hoger beroep aangevoerd dat zijn omstandigheden, waaronder zijn verblijf in een kindertehuis en een behandelingscentrum, hem hadden belet om tijdig een aanvraag voor de uitkering in te dienen. De Raad oordeelde echter dat deze omstandigheden niet als bijzonder konden worden aangemerkt volgens de wetgeving. Bovendien was niet aangetoond dat de begeleidende instellingen of zijn voogd vóór zijn 18e verjaardag geen aanvraag hadden kunnen indienen. De Raad merkte op dat appellant zelf ook niet had gesteld dat zijn stoornis hem verhinderde om eerder een aanvraag in te dienen. De verzekeringsarts had bovendien genoteerd dat de reden voor de late aanvraag onbekendheid met de regeling was. Uiteindelijk werd het hoger beroep afgewezen en werd de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.