ECLI:NL:CRVB:2006:AZ5390
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- D.J. van de Vos
- J.W. Schuttel
- R.C. Stam
- Rechtspraak.nl
Weigering WAO-uitkering na afloop van de wachttijd en geschiktheid voor eigen werk
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 8 december 2003, waarin het beroep ongegrond werd verklaard. Appellante had hoger beroep ingesteld tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 31 december 2002, waarbij het Uwv zijn eerdere besluit van 1 augustus 2002 handhaafde. Dit besluit hield in dat appellante na de wettelijke wachttijd, die op 18 augustus 2002 eindigde, niet in aanmerking kwam voor een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), omdat zij minder dan 15% arbeidsongeschikt zou zijn. Het Uwv stelde dat appellante op 18 augustus 2002 in staat was haar werk als administratief medewerkster te verrichten, zij het niet bij haar eigen werkgever.
De Centrale Raad van Beroep overweegt dat appellante zich niet verzet tegen de weigering van de WAO-uitkering per 18 augustus 2002, maar tegen de opvatting dat zij wegens ziekte of gebrek ongeschikt is om haar eigen werk bij haar werkgever te verrichten. Appellante betoogt dat dit haar belemmert om in een arbeidsrechtelijke procedure haar recht op tewerkstelling en doorbetaling van salaris af te dwingen. Ze beklaagt zich erover dat het overleg tussen de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige over haar ongeschiktheid zonder haar heeft plaatsgevonden.
De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellante niet slaagt. De beoordeling van arbeidsongeschiktheid is primair aan het Uwv voorbehouden, en de omstandigheid dat er geen overleg met appellante heeft plaatsgevonden, doet hieraan niet af. De Raad wijst erop dat in het rapport van de arbeidsdeskundige staat dat er wel degelijk overleg heeft plaatsgevonden over de geschiktheid van appellante voor andere functies. Bovendien zijn er in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens ingediend die de conclusie van het Uwv zouden kunnen ondermijnen. De Raad bevestigt daarom de aangevallen uitspraak en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.