ECLI:NL:CRVB:2006:AZ5291
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijstandsuitkering wegens schending inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, waarin de afwijzing van zijn aanvraag om bijstandsuitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) werd bevestigd. Appellant had op 6 oktober 2004 een aanvraag ingediend, waarbij hij aangaf van 7 januari 2004 tot en met 3 september 2004 te hebben gewerkt bij een bedrijf. Echter, er ontstonden twijfels over de juistheid van deze informatie, wat leidde tot een nader onderzoek door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. Dit onderzoek toonde aan dat appellant in de genoemde periode niet daadwerkelijk bij het bedrijf had gewerkt, maar dat een ander persoon met gebruikmaking van zijn sofinummer daar werkzaam was geweest.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden door geen deugdelijk en controleerbaar inzicht te geven in zijn financiële situatie voorafgaand aan de aanvraag. Hierdoor kon het recht op bijstand niet worden vastgesteld. Het College was bevoegd om de kosten van de verstrekte voorschotten terug te vorderen, en de Raad zag geen reden om te twijfelen aan de redelijkheid van het besluit van het College om de aanvraag af te wijzen.
De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van appellant werd afgewezen. De Raad concludeerde dat de schending van de inlichtingenverplichting door appellant leidde tot onduidelijkheid over zijn recht op bijstand, waardoor de afwijzing van de aanvraag terecht was.