ECLI:NL:CRVB:2006:AZ5255

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-6646 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen uitspraak van de rechtbank Zutphen inzake ambtenarenrecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 december 2006 uitspraak gedaan in het verzet van appellant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zutphen van 13 oktober 2005. De rechtbank had in die uitspraak geoordeeld over de rechtmatigheid van de handelwijze van de korpsbeheerder van de politieregio Noord-Oost Gelderland. Appellant, vertegenwoordigd door mr. W.J. Dammingh van de Nederlandse Politie Bond, stelde dat de rechtbank niet onafhankelijk en onpartijdig had geoordeeld over haar eigen handelen met betrekking tot het opvragen van een machtiging. De Raad heeft echter geoordeeld dat er geen gronden zijn voor het verzet, omdat de rechtbank in haar uitspraak niet in strijd heeft gehandeld met de vereisten van een eerlijk proces. De Raad verklaarde het verzet ongegrond en bevestigde dat er geen hoger beroep openstaat tegen de uitspraak van de rechtbank in deze procedure. De uitspraak is gedaan in een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter J.C.F. Talman en de leden K. Zeilemaker en K.J. Kraan aanwezig waren. De beslissing werd in het openbaar uitgesproken, met E. Heemsbergen als griffier.

Uitspraak

05/6646 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 13 oktober 2005, 04/1817 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Korpsbeheerder van de politieregio Noord-Oost Gelderland (hierna korpsbeheerder)
Datum uitspraak: 14 december 2006
I. PROCESVERLOOP
Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en artikel 21 van de Beroepswet van 16 maart 2006 heeft de Raad het door appellant tegen de aangevallen uitspraak ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen de uitspraak van de Raad van 16 maart 2006 heeft appellant bij schrijven van
28 april 2006 verzet gedaan.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 november 2006, waar namens appellant mr. W.J. Dammingh, werkzaam bij de Nederlandse Politie Bond, is verschenen. De korpsbeheerder heeft zich ter zitting niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
1. De uitspraak van de Raad van 16 maart 2006 berust hierop, dat ingevolge artikel 18, tweede lid, aanhef en onder c, van de Beroepswet geen hoger beroep open staat tegen een uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Awb. Voor een uitzondering op dit beginsel zag de Raad geen aanleiding, omdat niet kon worden gezegd dat appellant een eerlijk proces is onthouden.
2. De gemachtigde van appellant heeft in zijn verzetschrift en ter zitting betoogd dat dit wel het geval is geweest, omdat de rechtbank in zijn uitspraak als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Awb een oordeel heeft gegeven over haar eigen handelwijze met betrekking tot het opvragen en inzenden van de machtiging. Dat oordeel is volgens deze gemachtigde per definitie niet onafhankelijk en niet onpartijdig.
3. De Raad is van oordeel dat de gemachtigde van appellant in verzet geen gronden naar voren heeft gebracht die tot gegrondverklaring van het verzet kunnen leiden.
3.1. Hiertoe heeft de Raad overwogen dat het aan de procesvoering bij een rechterlijk college eigen is dat gedurende de procedure door de griffie met partijen wordt gecommuniceerd. Het oordeel over de juistheid van de in dat kader door de griffie verrichte handelingen en gedane mededelingen berust in eerste instantie bij het betreffende college zelf. De waarborgen voor rechterlijke onafhankelijkheid en onpartijdigheid zijn derhalve ook op die oordeelsvorming van toepassing. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat het in het onderhavige geval aan de vereiste onafhankelijkheid en onpartijdigheid ontbroken heeft. Gelet hierop kan niet worden gezegd dat appellant een eerlijk proces is onthouden.
Derhalve dient het verzet ongegrond te worden verklaard.
4. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en K. Zeilemaker en
K.J. Kraan als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 14 december 2006.
(get.) J.C.F. Talman.
(get.) E. Heemsbergen.
HD
14.12