ECLI:NL:CRVB:2006:AZ5142

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/1895 WSF en 06/4974 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omzetting uitwonende beurs naar studiefinanciering voor thuiswonende studerende

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (IBG) tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de omzetting van studiefinanciering van een uitwonende naar een thuiswonende norm. Betrokkene had een afwijkend woonadres opgegeven aan de IBG, wat leidde tot de omzetting van haar studiefinanciering. De IBG had betrokkene gewaarschuwd dat als zij de afwijking niet binnen vier weken zou corrigeren, haar studiefinanciering zou worden aangepast. Betrokkene heeft echter niet tijdig gereageerd, wat resulteerde in de omzetting van haar studiefinanciering. De rechtbank had het beroep van betrokkene gegrond verklaard, maar de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak vernietigd. De Raad oordeelde dat de afwijking in het woonadres niet tijdig was gecorrigeerd en dat de IBG terecht de studiefinanciering had omgezet. De Raad concludeerde dat er geen juridische grond was om de omzetting ongedaan te maken, aangezien betrokkene niet adequaat had gereageerd op de waarschuwing van de IBG. De Raad vernietigde ook het nadere besluit van 30 maart 2006, dat was genomen naar aanleiding van de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

06/1895 WSF en 06/4974 WSF
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 februari 2006, 05/777 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[betrokkene] (hierna: betrokkene),
en
appellante.
Datum uitspraak: 15 december 2006
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Bij haar aanvullende beroepschrift heeft appellante een nader besluit, gedateerd
30 maart 2006, meegezonden. Bij dit besluit is uitvoering gegeven aan de aangevallen uitspraak. Appellante heeft de Raad verzocht dit nadere besluit eveneens te vernietigen, indien de aangevallen uitspraak wordt vernietigd en het inleidend beroep van betrokkene alsnog ongegrond wordt verklaard.
Betrokkene heeft geen gebruik gemaakt van de haar geboden gelegenheid om een verweerschrift in te dienen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 november 2006. Appellante was vertegenwoordigd door mr. P.E. Merema. Betrokkene is niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
Bij schrijven van 12 oktober 2004 heeft appellante aan betrokkene meegedeeld dat bij controle is gebleken dat het woonadres dat zij voor de toepassing van de Wet studiefinanciering 2000 (WSF 2000) aan appellante heeft doorgegeven ([adres 1]) afwijkt van hetgeen in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) is geregistreerd ([adres 2]). Betrokkene is in die brief gewaarschuwd dat indien zij deze afwijking niet binnen vier weken ongedaan maakt, de haar toegekende studiefinanciering naar de norm voor een uitwonende studerende met ingang van september 2004 wordt omgezet in studiefinanciering naar de norm voor een thuiswonende studerende.
Vervolgens heeft appellante bij besluiten van 11 december 2004 de aan betrokkene toegekende studiefinanciering met ingang van september 2004 omgezet in studiefinanciering naar de norm voor een thuiswonende studerende. Overwogen is daartoe dat betrokkene heeft verzuimd de afwijking tussen het woonadres dat zij aan appellante heeft opgegeven en hetgeen is geregistreerd in de GBA tijdig ongedaan te maken. Bij berichten van 25 december 2004 heeft appellante aan betrokkene meegedeeld dat voor de toepassing van de WSF 2000 is geregistreerd dat betrokkene volgens haar opgave vanaf 22 december 2004 woont aan het adres [adres 3]. Bij besluit van 8 januari 2005 heeft appellante met ingang van 1 januari 2005 opnieuw studiefinanciering naar de norm voor een uitwonende studerende aan betrokkene toegekend.
Vervolgens heeft betrokkene bezwaar gemaakt. Daarbij heeft zij aangevoerd dat zij vanaf 1 september 2004 uitwonend was aan het adres [adres 1] en vanaf 1 oktober 2004 aan het adres [adres 3].
Het bezwaar van betrokkene is bij besluit van 25 februari 2005 (hierna: bestreden besluit) door appellante ongegrond verklaard onder verwijzing naar artikel 1.5 van de WSF 2000.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het inleidend beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en dit besluit vernietigd, een en ander met een aanvullende beslissing inzake de vergoeding van het door betrokkene betaalde griffierecht. Daartoe is overwogen dat - kort weergegeven - er in het onderhavige geval weliswaar sprake is van een afwijking in de zin van artikel 1.5 van de WSF 2000 die niet binnen de hersteltermijn ongedaan is gemaakt, maar dat deze afwijking op 10 november 2004 alsnog ongedaan is gemaakt, zodat aan betrokkene reeds vanaf 1 december 2004 opnieuw studiefinanciering naar de norm voor een uitwonende studerende moet worden toegekend. Daarbij is door de rechtbank in aanmerking genomen dat betrokkene zich op 10 november 2004 in de GBA heeft ingeschreven aan het adres [adres 3] en dat zij appellante al eerder op de hoogte had gesteld van haar verhuizing naar dat adres, te weten bij WA-formulier van 31 oktober 2004 (Wa= wijziging aanmelding eerste jaar hogeschool of universiteit). Verder is verwezen naar de uitspraak van de rechtbank Assen van 7 november 2004 in de zaak 04/381, LJN AR8414.
Appellante heeft zich niet met de aangevallen uitspraak kunnen verenigen en heeft in hoger beroep het standpunt ingenomen dat het op de weg van betrokkene had gelegen om ook richting appellante adequaat te reageren op de waarschuwing van 12 oktober 2004 en zij dat niet heeft gedaan, aangezien zij op 31 oktober 2004 uitsluitend in het kader van de aanmelding voor een opleiding aan de Universiteit van Amsterdam aan appellante haar nieuwe woonadres heeft doorgegeven. Verder is er door appellante op gewezen dat appellante het door betrokkene gebruikte Wa-formulier van 31 oktober 2004 pas op
22 november 2004 heeft ontvangen en dat op dit formulier uitdrukkelijk is vermeld dat wijzigingen met betrekking tot studiefinanciering met een apart formulier moeten worden doorgegeven aan appellante.
De Raad overweegt als volgt.
In hoger beroep is niet in geding dat er in het onderhavige geval per september 2004 sprake was van een afwijking in de zin van artikel 1.5 van de WSF 2000 die niet tijdig ongedaan is gemaakt. Uitsluitend is nog aan de orde de vraag of deze afwijking door inzending van een op 31 oktober 2004 gedateerd Wa-formulier, eerder dan in december 2004, alsnog door betrokkene ongedaan is gemaakt. De Raad beantwoordt deze vraag ontkennend, omdat er geen juridische grond is om niet aanvaardbaar te achten dat appellante voor de uitvoering van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) en de WSF 2000 gebruik maakt van verschillende adressenbestanden en van studerenden verlangt dat zij adreswijzigingen voor de toepassing van de WSF 2000 separaat doorgeven. Verder overweegt de Raad dat er voor betrokkene geen enkele grond was om te veronderstellen dat zij haar adreswijzigingen voor de toepassing van de WSF 2000 niet separaat aan appellante hoefde op te geven, aangezien op het door betrokkene gebruikte Wa-formulier van
31 oktober 2004 uitdrukkelijk en in het oog springend is vermeld dat alle wijzigingen met betrekking tot studiefinanciering het formulier Wijzigingen student (Ws) moeten worden doorgegeven aan appellante.
Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd en dat het inleidend beroep alsnog ongegrond moet worden verklaard.
Door de vernietiging van de aangevallen uitspraak ontvalt de grondslag aan het ter uitvoering van die uitspraak gegeven nadere besluit van 30 maart 2006. Daarom dient dat besluit te worden vernietigd.
De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Vernietigt het nadere besluit van 30 maart 2006;
Verklaart het inleidende beroep alsnog ongegrond.
Aldus gegeven door J. Janssen als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en J.P.M. Zeijen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 15 december 2006.
(get.) J. Janssen.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.
MR