ECLI:NL:CRVB:2006:AZ4981
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- M.C.M. van Laar
- E. Dijt
- Rechtspraak.nl
Weigering van ziekengeld na ziekmelding vanuit WW-uitkeringssituatie en geschiktheid voor geselecteerde functies in het kader van WAO-schatting
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond, die op 11 januari 2005 het beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Appellant, die als produktiemedewerker in de betonindustrie werkte, werd op 3 juli 2000 arbeidsongeschikt na een bedrijfsongeval. Hij ontving vanaf 2 juli 2001 een WAO-uitkering, vastgesteld op een arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. De rechtbank oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsartsen van het Uwv.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Appellant had zich op 23 oktober 2003 ziek gemeld vanuit een WW-uitkeringssituatie, maar het Uwv weigerde hem ziekengeld op basis van de geschiktheid voor eerder geselecteerde functies. De Raad oordeelde dat de verzekeringsartsen geen noodzaak zagen voor nadere inlichtingen bij de behandelend KNO-arts, aangezien er geen pathologische bevindingen waren die de klachten van appellant konden verklaren. De Raad concludeerde dat het bestreden besluit niet in strijd was met de Algemene wet bestuursrecht.
De Raad achtte geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling en bevestigde de aangevallen uitspraak. De uitspraak werd gedaan in het openbaar op 20 december 2006, waarbij de voorzitter en de leden van de Raad aanwezig waren. Appellant was niet verschenen, maar het Uwv was vertegenwoordigd door J.G.M. Huijs. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat de eerdere besluiten van het Uwv terecht waren genomen, gezien de medische en arbeidskundige onderzoeken die waren uitgevoerd.