ECLI:NL:CRVB:2006:AZ4979
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- M.S.E. Wulffraat-van Dijk
- M.C. Bruning
- Rechtspraak.nl
Loonsanctie opgelegd aan werkgever wegens onvoldoende re-integratie-inspanningen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep over een loonsanctie die was opgelegd aan een werkgever vanwege onvoldoende re-integratie-inspanningen van een werknemer. De werknemer, werkzaam als servicemonteur, had zich op 22 juli 2002 ziek gemeld en op 31 maart 2003 een aanvraag voor een WAO-uitkering ingediend. De werkgever had een onvolledig re-integratieverslag ingediend, wat leidde tot een loondoorbetalingsverplichting van de werkgever over de periode van 21 juli 2003 tot en met 20 november 2003. De Raad heeft vastgesteld dat de werkgever onvoldoende re-integratie-inspanningen had verricht, wat aanleiding gaf tot de loonsanctie.
De Raad heeft het hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant) behandeld, tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 11 januari 2005. De rechtbank had het beroep van de werknemer gegrond verklaard en de bestreden besluiten vernietigd. De Centrale Raad van Beroep heeft het onderzoek heropend en vastgesteld dat de loonsanctie niet in overeenstemming was met de wet, omdat deze na het verstrijken van de wachttijd was opgelegd. De Raad heeft geoordeeld dat de werkgever niet kan worden verplicht om een vervolgsanctie op te leggen, en dat het hoger beroep slaagt.
De uitspraak van de rechtbank is vernietigd en het inleidend beroep van de werknemer is ongegrond verklaard. De Raad heeft geen termen aanwezig geacht om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding wordt toegekend. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met Ch. van Voorst als voorzitter en M.S.E. Wulffraat-van Dijk en M.C. Bruning als leden, en is openbaar uitgesproken op 20 december 2006.