ECLI:NL:CRVB:2006:AZ4970
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- M.C.M. van Laar
- E. Dijt
- Rechtspraak.nl
Beoordeling arbeidsongeschiktheid en WAO-schatting na einde wachttijd
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) waarbij hem een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) werd geweigerd. Appellant, die op 22 januari 2002 uitviel als heftruckchauffeur, kreeg op 28 november 2002 te horen dat hij per einde wachttijd, 21 januari 2003, minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht. Het bezwaar dat hij hiertegen indiende, werd op 20 augustus 2003 ongegrond verklaard. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep tegen dit besluit ongegrond, wat appellant noopte om in hoger beroep te gaan.
Tijdens de zitting op 8 november 2006 was appellant niet aanwezig, maar het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. A.H. Rebel. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank de vastgestelde belastbaarheid van appellant per 21 januari 2003 correct had beoordeeld. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en voegde hieraan toe dat de ontwikkeling van appellants klachten na de einddatum van de wachttijd niet relevant was voor de beoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid op dat moment. De bezwaarverzekeringsarts had geen aanleiding gezien om appellant op de datum in geding meer beperkt te achten, ondanks informatie van de huisarts die betrekking had op een latere periode.
De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat er geen termen waren voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met Ch. van Voorst als voorzitter, en de leden M.C.M. van Laar en E. Dijt. De beslissing werd in het openbaar uitgesproken op 20 december 2006, in aanwezigheid van griffier J.J. Janssen.