ECLI:NL:CRVB:2006:AZ4962
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- M.S.E. Wulffraat-van Dijk
- M.C. Bruning
- Rechtspraak.nl
Afwijzing WAO-aanvraag en loonsanctie werkgever na onvoldoende re-integratieactiviteiten
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 december 2006 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant) tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 12 juli 2005. Betrokkene, werkzaam als verkoopmedewerker, had zich op 12 mei 2003 ziek gemeld en een aanvraag voor een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ingediend. Appellant heeft deze aanvraag afgewezen op 18 mei 2004, omdat de re-integratieactiviteiten van de werkgever als onvoldoende waren beoordeeld. Tevens werd een loonsanctie opgelegd aan de werkgever voor de periode van 10 mei 2004 tot en met 10 november 2004. De werkgever maakte bezwaar tegen deze loonsanctie, wat leidde tot een herziening van het besluit door appellant op 18 oktober 2004, waarbij het bezwaar gegrond werd verklaard en de loonsanctie werd opgeheven.
In hoger beroep heeft de Raad vastgesteld dat het onderzoek niet volledig was en heeft besloten het onderzoek te heropenen. De Raad heeft overwogen dat de loonsanctie niet meer kon worden opgelegd, omdat deze in strijd was met de wetgeving, gezien de omstandigheden van de zaak. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en het inleidend beroep ongegrond verklaard. De Raad concludeerde dat appellant niet kon worden verplicht om een loonsanctie op te leggen, omdat dit in strijd zou zijn met de wet. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de belangen van zowel de werknemer als de werkgever in het kader van re-integratie en loonsancties.