ECLI:NL:CRVB:2006:AZ4887

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04-6524 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de uitspraak inzake verzoek om herziening van ziekengeldtoekenning

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 december 2006 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 18 oktober 2004. Appellante had een verzoek om herziening ingediend met betrekking tot de afwijzing van haar aanvraag voor ziekengeld door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De rechtbank had eerder geoordeeld dat het bezwaar van appellante tegen het besluit van 20 februari 2003, waarin haar ziekengeld werd stopgezet, niet ontvankelijk was verklaard omdat het te laat was ingediend. Appellante stelde dat er nieuw gebleken feiten waren, namelijk een gespreksspecificatie van KPN Telecom B.V. en getuigenverklaringen die zouden aantonen dat zij op 6 maart 2003 het bezwaarschrift per fax had verzonden naar het Uwv.

De Raad overwoog dat volgens artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van een verzoeker om herziening verwacht mag worden dat hij nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden aanvoert. De Raad concludeerde dat appellante geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangedragen die de afwijzing van het Uwv konden rechtvaardigen. Het Uwv was dan ook bevoegd om het verzoek af te wijzen zonder nader onderzoek, en de Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het Uwv in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik had kunnen maken en dat er geen strijd was met rechtsregels of beginselen.

De uitspraak werd gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van griffier A. van Netten, en werd openbaar uitgesproken. De Raad achtte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding werd toegekend aan appellante. De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en het verzoek van appellante werd afgewezen.

Uitspraak

04/6524 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 18 oktober 2004, 03/3721 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 6 december 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.A. Oosterveen, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 september 2006. Namens appellante is verschenen mr. A. Rodríguez González (kantoorgenoot van mr. Oosterveen). Het Uwv heeft zich, met kennisgeving, niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
Bij brief van 20 februari 2003 is appellante in kennis gesteld van het besluit om haar met ingang van 24 februari 2003 geen ziekengeld (meer) toe te kennen.
Bij besluit van 24 april 2003 is het bezwaar tegen het besluit van 20 februari 2003 niet ontvankelijk verklaard wegens het te laat indienen van het bezwaarschrift. Dit besluit is in rechte onaantastbaar geworden. Het thans aan de orde zijnde verzoek van appellante van 24 juli 2003 strekt ertoe dat het Uwv van dit eerdere besluit terugkomt. Bij besluit van 15 augustus 2003 heeft het Uwv dit verzoek afgewezen. Bij besluit van 16 oktober 2003 (het bestreden besluit) is het bezwaar tegen het besluit van 15 augustus 2003 ongegrond verkaard.
Overeenkomstig hetgeen voor herhaalde aanvragen is bepaald in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), mag van degene die een bestuursorgaan verzoekt van een eerder ambtshalve genomen besluit terug te komen worden verlangd dat bij dit verzoek nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld die zulk een terugkomen kunnen rechtvaardigen. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan het verzoek zonder nader onderzoek afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere besluit.
Bij haar verzoek heeft appellante aangevoerd dat zij aan de hand van een bij KPN Telecom B.V. opgevraagde gespreksspecificatie, kan aantonen dat zij op 6 maart 2003 bij de Plusmarkt te [woonplaats] het bezwaarschrift per fax heeft verzonden naar het Uwv. Tevens zijn namens appellante bij het beroepschrift bij de rechtbank een drietal verklaringen van getuigen overgelegd die verklaren dat zij appellante op 6 maart 2003 samen met haar echtgenoot het bezwaarschrift hebben zien faxen naar het Uwv in de Plusmarkt te [woonplaats]. Appellante is van oordeel dat vorenstaande feiten en omstandigheden dienen te worden aangemerkt als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6, eerste lid, van de Awb.
De Raad kan appellante hierin niet volgen. Evenals de rechtbank en het Uwv is de Raad van oordeel dat uit de door appellante overgelegde gespreksspecificatie niet is op te maken dat appellante het faxbericht heeft verzonden en wat de inhoud van dit faxbericht zou kunnen zijn. Aangezien appellante reeds in de eerste bezwaarprocedure naar voren heeft gebracht dat zij het bezwaarschrift voor het einde van de bezwaartermijn vanuit de plusmarkt te [woonplaats] naar het Uwv heeft gefaxt, kan dit nieuwe gedingstuk niet tot het door appellante beoogde resultaat leiden.
Ten aanzien van de bij de rechtbank in eerste aanleg overgelegde getuigenverklaringen verwijst de Raad naar zijn uitspraak van 30 maart 2004, LJN: AO8674, waarin de Raad, onder meer, heeft overwogen dat “Uit de aard der zaak bij de boordeling van het bestreden besluit niet worden betrokken de door appellante in beroep overgelegde stukken, die niet bij gedaagde bekend waren ten tijde van het nemen van het bestreden besluit”.
Gelet op het vorenstaande heeft appellante geen feiten of omstandigheden aangevoerd die kunnen worden aangemerkt als nieuwe feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, van de Awb.
Het Uwv was dan ook bevoegd om met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb het verzoek af te wijzen en voor de motivering van die beslissing te volstaan met te verwijzen naar het besluit van 24 april 2003. Naar het oordeel van de Raad kan niet worden gezegd dat het Uwv niet in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken dan wel daarbij anderszins heeft gehandeld in strijd met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of met een algemeen rechtsbeginsel.
Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. van Netten als griffier, uitgesproken in het openbaar op 6 december 2006.
(get.) M.C. Bruning.
(get.) A. van Netten.
CVG