ECLI:NL:CRVB:2006:AZ4887
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bevestiging van de uitspraak inzake verzoek om herziening van ziekengeldtoekenning
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 december 2006 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 18 oktober 2004. Appellante had een verzoek om herziening ingediend met betrekking tot de afwijzing van haar aanvraag voor ziekengeld door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De rechtbank had eerder geoordeeld dat het bezwaar van appellante tegen het besluit van 20 februari 2003, waarin haar ziekengeld werd stopgezet, niet ontvankelijk was verklaard omdat het te laat was ingediend. Appellante stelde dat er nieuw gebleken feiten waren, namelijk een gespreksspecificatie van KPN Telecom B.V. en getuigenverklaringen die zouden aantonen dat zij op 6 maart 2003 het bezwaarschrift per fax had verzonden naar het Uwv.
De Raad overwoog dat volgens artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van een verzoeker om herziening verwacht mag worden dat hij nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden aanvoert. De Raad concludeerde dat appellante geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangedragen die de afwijzing van het Uwv konden rechtvaardigen. Het Uwv was dan ook bevoegd om het verzoek af te wijzen zonder nader onderzoek, en de Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het Uwv in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik had kunnen maken en dat er geen strijd was met rechtsregels of beginselen.
De uitspraak werd gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van griffier A. van Netten, en werd openbaar uitgesproken. De Raad achtte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding werd toegekend aan appellante. De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en het verzoek van appellante werd afgewezen.