ECLI:NL:CRVB:2006:AZ4861
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J. Janssen
- G.J.H. Doornewaard
- J.P.M. Zeijen
- Rechtspraak.nl
Weigering van WAO-uitkering en terugvordering voorschot door het Uwv
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, die haar beroep tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond had verklaard. Het Uwv had geweigerd om aan appellante per 13 juni 2002 een WAO-uitkering toe te kennen, omdat haar arbeidsongeschiktheid op dat moment minder dan 15% bedroeg. Daarnaast had het Uwv een bedrag van € 3.974,33 teruggevorderd, dat als voorschot op een eventueel toe te kennen WAO-uitkering onverschuldigd aan haar was betaald.
De Centrale Raad van Beroep heeft op 15 december 2006 uitspraak gedaan. De Raad oordeelde dat er geen grieven waren ingebracht met betrekking tot de medische beoordeling van appellante. De Raad vond dat het Uwv in de hoger beroepsfase een afdoende onderbouwing had gegeven voor de functies die aan de schatting ten grondslag lagen. De Raad vernietigde het bestreden besluit, maar besloot dat de rechtsgevolgen daarvan in stand blijven, wat betekent dat de weigering van de WAO-uitkering en de terugvordering van het voorschot gehandhaafd blijven.
De Raad veroordeelde het Uwv tot betaling van de proceskosten van appellante in hoger beroep, die zijn begroot op € 644,--. De Raad benadrukte dat het Uwv niet had aangetoond dat de arbeidsdeskundige en de verzekeringsarts op de juiste wijze hadden samengewerkt en dat er aanbevelingen gedaan werden voor het maken van schriftelijke verslagen van dergelijke overleggen. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de functies ten tijde van de beoordeling actueel waren, en dat de terugvordering van het voorschot op de WAO-uitkering gerechtvaardigd was.