ECLI:NL:CRVB:2006:AZ4729

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-642 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WAO-uitkering wegens gebrek aan verzekering

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Breda, waarin haar beroep tegen de afwijzing van een WAO-uitkering door het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellante had op 24 juni 2001 een aanvraag ingediend voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering, maar deze werd door het Uwv afgewezen op basis van het feit dat zij niet verzekerd was op de eerste ziektedag in 1988. Het Uwv concludeerde dat appellante vanaf 1988 niet in staat was haar werkzaamheden als instellingskok te verrichten, maar dat zij daarvoor niet verzekerd was omdat zij op dat moment een bijstandsuitkering genoot.

De rechtbank bevestigde het besluit van het Uwv, en in hoger beroep stelde appellante dat zij al vanaf haar jeugd leed aan een ernstig psychiatrisch ziektebeeld. Ter onderbouwing hiervan werd een verslag van een psychodiagnostisch onderzoek ingediend. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde echter dat het Uwv op zorgvuldige wijze had vastgesteld dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag niet eerder dan in 1988 was gelegen. De Raad vond geen aanknopingspunten in de medische gegevens die zouden wijzen op een eerdere arbeidsongeschiktheid.

De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank dat het Uwv terecht had geconcludeerd dat appellante op het moment van haar eerste arbeidsongeschiktheidsdag niet verzekerd was voor de WAO. De aangevallen uitspraak werd bevestigd, en er werden geen termen gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met C.W.J. Schoor als voorzitter en H.G. Rottier en C.P.M. van de Kerkhof als leden, in aanwezigheid van griffier J.J. Janssen.

Uitspraak

05/642 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van rechtbank Breda van 26 januari 2005, 04/733 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 19 december 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.P.G.M. Schreurs, advocaat te Tilburg, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 november 2006. Appellante en haar gemachtigde zijn, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B.H.C. de Bruijn.
II. OVERWEGINGEN
Appellante heeft zich op 24 juni 2001 tot de rechtsvoorganger van het Uwv gewend met het verzoek om haar in aanmerking te brengen voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Nadat appellante op 28 september 2003 was onderzocht door een voor het Uwv werkzame verzekeringsarts, heeft het Uwv bij besluit van 7 november 2003 die aanvraag afgewezen. Het Uwv heeft vastgesteld dat er een eerste ziektedag is in het jaar 1988, maar dat appellante voorafgaand aan die datum niet verzekerd was ingevolge de Ziektewet (ZW) of de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO).
Het daartegen gerichte bezwaar heeft het Uwv bij het thans bestreden besluit van 18 maart 2004 ongegrond verklaard. Het Uwv heeft op basis van het rapport van de bezwaarverzekeringsarts geconcludeerd dat, gezien de anamnestische gegevens, verondersteld mag worden dat in 1982 sprake was van een tijdelijke crisissituatie maar dat er geen sprake van was dat zij nadien haar toenmalige functie niet meer zou hebben kunnen verrichten. Volgens het Uwv staat onomstotelijk vast dat appellante vanaf 1988 vanwege een klinische opname niet in staat was haar werkzaamheden als instellingskok te verrichten. De eerste arbeidsongeschiktheidsdag wordt daarom vastgesteld in 1988. Aangezien appellante op dat moment een bijstandsuitkering genoot, was zij op dat moment niet verzekerd voor de werknemersverzekeringswetten en kwam zij ook niet in aanmerking voor een WAO-uitkering.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank dat beroep ongegrond verklaard.
In hoger beroep is namens appellante gesteld dat er reeds vanaf jeugdige leeftijd bij appellante een ernstig psychiatrisch ziektebeeld bestaat. Ter onderbouwing daarvan is door appellante een verslag ingezonden van een psychodiagnostisch onderzoek.
Het Uwv heeft benadrukt dat door appellante geen objectieve medische informatie is ingebracht.
De Raad overweegt als volgt.
Gelet op de ingebrachte gegevens is de Raad, met de rechtbank, van oordeel dat het Uwv op voldoende zorgvuldige wijze tot de conclusie is gekomen dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag niet eerder dan in het jaar 1988 is gelegen. Er zijn geen aanknopingspunten in de medische gegevens dat reeds in 1982 sprake was van een zodanige psychische beperking dat appellante vanaf dat moment gedurende ten minste 52 weken of langer niet meer in staat was om haar werk als instellingskok te verrichten. Met het Uwv wijst de Raad er wat dat betreft op dat het door appellante ingebrachte psychodiagnostische onderzoek ten aanzien van de beëindiging van haar werkzaamheden in 1982 en de gestelde daarmee samenhangende psychische problematiek slechts is gebaseerd op haar eigen inbreng en niet op objectieve informatie van behandelaars ten tijde in geding. De Raad onderschrijft voorts het oordeel van de rechtbank dat het Uwv terecht tot de conclusie kon komen dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag is gelegen in 1988. Onbestreden is dat appellante op dat moment niet verzekerd was voor de WAO. De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor als voorzitter en H.G. Rottier en C.P.M. van de Kerkhof als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.J. Janssen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 19 december 2006.
(get.) C.W.J. Schoor.
(get.) J.J. Janssen.