ECLI:NL:CRVB:2006:AZ4719

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04-3003 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WAZ-uitkering en arbeidsongeschiktheid van appellant

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 23 april 2004, waarin het bezwaar van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. Het Uwv had op 12 maart 2003 besloten dat appellant geen recht had op een uitkering op basis van de Wet arbeidsonge-schiktheidsverzekering zelfstandigen, omdat hij volgens het Uwv voor minder dan 25% arbeidsongeschikt was. De rechtbank heeft zich in haar beoordeling beperkt tot het medisch aspect van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling en heeft de wijze waarop het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is uitgevoerd goedgekeurd.

De rechtbank oordeelde dat de behandelend specialist, die in oktober 2003 de diagnose Morbus Kahler stelde, geen afwijkende mening had gegeven ten opzichte van de bezwaarverzekeringsarts over de aard en omvang van de klachten van appellant. In hoger beroep heeft appellant zijn eerdere stellingen herhaald en is er gevraagd om medische informatie die zou kunnen aantonen dat de diagnose Morbus Kahler met zekerheid was gesteld. De Raad heeft echter geen nieuwe informatie ontvangen die de eerdere beoordeling van de rechtbank zou kunnen ondermijnen.

De Raad heeft geconcludeerd dat het Uwv de belastbaarheid van appellant op de datum in geding, 30 mei 2000, correct heeft vastgesteld. De Raad heeft geen redenen gevonden om te oordelen dat het bestreden besluit ten onrechte in stand is gelaten. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er zijn geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Uitspraak

04/3003 WAZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 23 april 2004, 03/297 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 19 december 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. van Asperen, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 november 2006. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.T. Dieters.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 12 maart 2003, verder: het bestreden besluit, heeft het Uwv ongegrond verklaard het bezwaar van appellant tegen een besluit van 11 februari 2002, waarbij appellant met ingang van 30 mei 2000 een uitkering ingevolge de Wet arbeidsonge-schiktheidsverzekering zelfstandigen is geweigerd, aangezien hij naar het oordeel van het Uwv voor minder dan 25% arbeidsongeschikt in de zin van die wet is.
De rechtbank heeft zich bij zijn beoordeling beperkt tot het medisch aspect van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling die aan het bestreden besluit ten grondslag ligt. Uit de aangevallen uitspraak blijkt dat de rechtbank zich kan verenigen met de wijze waarop het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is gedaan en met het resultaat ervan.
Met betrekking tot de overgelegde informatie van de behandelend specialist heeft de rechtbank overwogen dat met het stellen van de (waarschijnlijkheids)diagnose Morbus Kahler de behandelend specialist in oktober 2003 geen van het advies van de bezwaarverzekeringsarts afwijkende mening heeft gegeven ten aanzien van de aard en de omvang van de klachten en beperkingen van appellant op de datum in geding, zelfs niet als deze reeds gedeeltelijk veroorzaakt zouden zijn geweest door deze ziekte, zoals door appellant aangenomen.
In hoger beroep heeft appellant zijn stellingen herhaald. Aan de gemachtigde van appellant is gevraagd om medische informatie waaruit zou kunnen blijken dat de diagnose Morbus Kahler inmiddels met zekerheid is gesteld.
Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd heeft de Raad niet tot de overtuiging geleid dat de rechtbank ten onrechte het bestreden besluit in stand heeft gelaten.
De medische gegevens die de gemachtigde van appellant desgevraagd in hoger beroep heeft overgelegd en die op appellant persoonlijk betrekking hebben, dateren uit 2002. Zij werpen geen nieuw licht op de vraag of de diagnose Morbus Kahler inmiddels met zekerheid is gesteld, aangezien uit de bij de rechtbank overgelegde informatie uit 2003 blijkt dat die zekerheid er in 2003 ook niet was.
Voorts heeft ook de Raad geen aanknopingspunten gevonden om te oordelen dat appellants belastbaarheid op 30 mei 2000 op grond van ziekte of gebrek ernstiger beperkt was dan het Uwv heeft aangenomen.
Ook de Raad is derhalve van oordeel dat het Uwv de belastbaarheid van appellant op de datum in geding, 30 mei 2000, juist heeft vastgesteld.
Ook overigens is de Raad niet kunnen blijken dat het bestreden besluit ten onrechte in stand is gelaten. Daarbij heeft de Raad in aanmerking genomen de inhoud van de brief van het Uwv van 3 mei 2006 met bijlagen.
De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K.J.S. Spaas als voorzitter en H.G. Rottier en C.P.M. van de Kerkhof als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Gunter als griffier, uitgesproken in het openbaar op 19 december 2006.
(get.) K.J.S. Spaas.
(get.) M. Gunter.