ECLI:NL:CRVB:2006:AZ4719
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- K.J.S. Spaas
- H.G. Rottier
- C.P.M. van de Kerkhof
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WAZ-uitkering en arbeidsongeschiktheid van appellant
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 23 april 2004, waarin het bezwaar van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. Het Uwv had op 12 maart 2003 besloten dat appellant geen recht had op een uitkering op basis van de Wet arbeidsonge-schiktheidsverzekering zelfstandigen, omdat hij volgens het Uwv voor minder dan 25% arbeidsongeschikt was. De rechtbank heeft zich in haar beoordeling beperkt tot het medisch aspect van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling en heeft de wijze waarop het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is uitgevoerd goedgekeurd.
De rechtbank oordeelde dat de behandelend specialist, die in oktober 2003 de diagnose Morbus Kahler stelde, geen afwijkende mening had gegeven ten opzichte van de bezwaarverzekeringsarts over de aard en omvang van de klachten van appellant. In hoger beroep heeft appellant zijn eerdere stellingen herhaald en is er gevraagd om medische informatie die zou kunnen aantonen dat de diagnose Morbus Kahler met zekerheid was gesteld. De Raad heeft echter geen nieuwe informatie ontvangen die de eerdere beoordeling van de rechtbank zou kunnen ondermijnen.
De Raad heeft geconcludeerd dat het Uwv de belastbaarheid van appellant op de datum in geding, 30 mei 2000, correct heeft vastgesteld. De Raad heeft geen redenen gevonden om te oordelen dat het bestreden besluit ten onrechte in stand is gelaten. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er zijn geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.