ECLI:NL:CRVB:2006:AZ4707

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/562 WSF en 06/1519 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijking woonadres en studiefinanciering onder de Wet studiefinanciering 2000

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (IBG) tegen een uitspraak van de rechtbank Maastricht. De zaak betreft de studiefinanciering van betrokkene, die een afwijkend woonadres had opgegeven ten opzichte van de gemeentelijke basisadministratie (GBA). De IBG had betrokkene in een brief van 12 oktober 2004 gewaarschuwd dat zijn opgegeven adres afweek van het geregistreerde adres in de GBA. Betrokkene werd verzocht deze afwijking binnen vier weken te corrigeren, anders zou zijn studiefinanciering worden omgezet naar de norm voor thuiswonende studenten. Ondanks deze waarschuwing heeft betrokkene geen actie ondernomen, wat leidde tot een besluit van de IBG op 11 december 2004 om zijn studiefinanciering om te zetten.

Betrokkene maakte bezwaar tegen dit besluit en voerde aan dat hij wel degelijk uitwonend was en dat hij tijdig was ingeschreven op het juiste adres. De rechtbank verklaarde het inleidend beroep van betrokkene gegrond, maar de IBG ging in hoger beroep. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er sprake was van een afwijking in de zin van artikel 1.5 van de Wet studiefinanciering 2000 (WSF 2000). De Raad stelde vast dat betrokkene zijn verhuizing niet separaat had doorgegeven aan de IBG, wat leidde tot de conclusie dat betrokkene van de afwijking redelijkerwijs een verwijt kon worden gemaakt. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het inleidend beroep van betrokkene alsnog ongegrond. Tevens werd het nadere besluit van 16 februari 2006 vernietigd, omdat de grondslag hiervoor was komen te vervallen. De Raad zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

06/562 WSF en 06/1519 WSF
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 14 december 2005, 05/435 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene),
en
appellante.
Datum uitspraak: 15 december 2006
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Bij haar aanvullende hoger beroepschrift heeft appellante een nader besluit, gedateerd 16 februari 2006, meegezonden. Bij dit besluit is uitvoering gegeven aan de aangevallen uitspraak. Appellante heeft de Raad verzocht dit nadere besluit eveneens te vernietigen, indien de aangevallen uitspraak wordt vernietigd en het inleidend beroep van betrokkene alsnog ongegrond wordt verklaard.
Betrokkene heeft geen gebruik gemaakt van de hem geboden gelegenheid om een verweerschrift in te dienen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 november 2006. Appellante was vertegenwoordigd door mr. P.E. Merema. Betrokkene is in persoon verschenen.
II. OVERWEGINGEN
Bij schrijven van 12 oktober 2004 heeft appellante aan betrokkene meegedeeld dat bij controle is gebleken dat het woonadres dat hij voor de toepassing van de Wet studiefinanciering 2000 (WSF 2000) aan appellante heeft doorgegeven ([adres 1]) afwijkt van hetgeen in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) is geregistreerd ([adres 2]). Betrokkene is in die brief gewaarschuwd dat indien hij deze afwijking niet binnen vier weken ongedaan maakt, de hem toegekende studiefinanciering naar de norm voor een uitwonende studerende met ingang van september 2004 wordt omgezet in studiefinanciering naar de norm voor een thuiswonende studerende.
Vervolgens heeft appellante bij besluiten van 11 december 2004 de aan betrokkene toegekende studiefinanciering met ingang van september 2004 omgezet in studiefinanciering naar de norm voor een thuiswonende studerende. Overwogen is daartoe dat betrokkene heeft verzuimd de afwijking tussen het woonadres dat betrokkene aan appellante heeft opgegeven en hetgeen is geregistreerd in de GBA ongedaan te maken.
Hiertegen heeft betrokkene bezwaar gemaakt. Daarbij is aangevoerd dat betrokkene vanaf medio september 2004 uitwonend was aan het adres [adres 3] te [woonplaats], dat betrokkene dit adres destijds aan appellante heeft opgegeven, en dat betrokkene zich in de GBA eveneens tijdig heeft laten inschrijven aan bedoeld adres.
Het bezwaar van betrokkene is bij besluit van 22 februari 2005 (hierna: bestreden besluit) door appellante ongegrond verklaard onder verwijzing naar artikel 1.5 van de WSF 2000.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het inleidend beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en dit besluit vernietigd, een en ander met een aanvullende beslissing inzake de vergoeding van het door betrokkene betaalde griffierecht. Daartoe is overwogen dat - kort weergegeven - er in het onderhavige geval geen sprake is van een afwijking in de zin van artikel 1.5 van de WSF 2000, aangezien uit een door betrokkene overgelegde ‘Ontvangstbevestiging aanmelding eerste jaar hogeschool of universiteit’ kan worden afgeleid dat betrokkene appellante al op 13 september 2004 op de hoogte heeft gesteld van zijn verhuizing naar de [adres 3] te [woonplaats]. Verder is overwogen dat de omstandigheid dat de adressenregistratie van appellante niet eenduidig is voor risico en rekening van appellante dient te blijven.
Appellante heeft zich niet met de aangevallen uitspraak kunnen verenigen en heeft in hoger beroep het standpunt ingenomen dat het op de weg van betrokkene had gelegen om adequaat te reageren op de waarschuwing van 12 oktober 2004, aangezien betrokkene op 13 september 2004 uitsluitend in het kader van de aanmelding voor een opleiding aan de Universiteit van Maastricht aan appellante heeft doorgegeven dat hij naar [woonplaats] is verhuisd. Verder is er door appellante op gewezen dat zowel op het door betrokkene gebruikte WA-formulier van 13 september 2004 als op de ‘Ontvangstbevestiging aanmelding eerste jaar hogeschool of universiteit’ uitdrukkelijk is vermeld dat wijzigingen met betrekking tot studiefinanciering met een afzonderlijk daartoe bestemd formulier moeten worden doorgegeven aan appellante.
Betrokkene heeft in hoger beroep aangegeven dat hij niet tijdig heeft gereageerd op de door appellante zowel naar de [adres 1] als het [adres 2] gestuurde waarschuwing, omdat de betreffende brieven zoek zijn geraakt.
De Raad overweegt als volgt.
De Raad stelt vast dat er ten tijde van belang sprake was van een afwijking in de zin van artikel 1.5 van de WSF 2000. Immers, doordat betrokkene zijn verhuizing naar het adres [adres 3] te [woonplaats] voor de toepassing van de WSF 2000 niet separaat heeft opgegeven aan appellante, stemde hetgeen in de GBA was geregistreerd ten tijde van belang niet overeen met het door betrokkene aan appellante verstrekte adres. De Raad ziet geen juridische grond om niet aanvaardbaar te achten dat appellante voor de uitvoering van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) en de WSF 2000 gebruik maakt van verschillende adressenbestanden en van studerenden verlangt dat zij adreswijzigingen voor de toepassing van de WSF 2000 separaat doorgeven. Voorts is de Raad van oordeel dat niet is staande te houden dat betrokkene van de vastgestelde afwijking redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt. In dit verband is door de Raad overwogen dat er voor betrokkene geen enkele grond was om te veronderstellen dat hij zijn adreswijzigingen voor de toepassing van de WSF 2000 niet separaat aan appellante hoefde op te geven, aangezien zowel op de ‘Ontvangstbevestiging aanmelding eerste jaar hogeschool of universiteit’ als op het door betrokkene gebruikte WA-formulier van 13 september 2004 uitdrukkelijk is vermeld dat wijzigingen met betrekking tot studiefinanciering met een afzonderlijk daartoe bestemd formulier moeten worden doorgegeven aan appellante. Niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan verschoonbaar is te achten dat betrokkene niet tijdig heeft gereageerd op de waarschuwing van 12 oktober 2004. Dat de waarschuwing van 12 oktober 2004 is zoekgeraakt valt namelijk in de risicosfeer van betrokkene.
Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd en dat het inleidend beroep alsnog ongegrond moet worden verklaard.
Door de vernietiging van de aangevallen uitspraak ontvalt de grondslag aan het ter uitvoering van die uitspraak gegeven nadere besluit van 16 februari 2006. Daarom dient dat besluit evenzeer te worden vernietigd.
De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Vernietigt het nadere besluit van 16 februari 2006;
Verklaart het inleidende beroep alsnog ongegrond.
Aldus gegeven door J. Janssen als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en J.P.M. Zeijen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 15 december 2006.
(get.) J. Janssen.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger
MK