ECLI:NL:CRVB:2006:AZ4578

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-1277 WAO + 05-4096 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van besluit tijdens hoger beroep en proceskostenveroordeling in sociale zekerheidszaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Maastricht van 24 januari 2005, waarin het beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. Appellante ontving een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en was aanvankelijk ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 80 tot 100%. Echter, bij besluit van 14 januari 2004 werd haar uitkering herzien naar een klasse van 25 tot 35%. De bezwaren hiertegen werden bij besluit van 29 juni 2004 ongegrond verklaard.

Na het instellen van hoger beroep door appellante, heeft het Uwv op 28 juni 2005 een nieuw besluit genomen, maar dit voldeed niet volledig aan de bezwaren van appellante. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het hoger beroep niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat er geen belang meer was bij de beoordeling van het eerdere besluit van 29 juni 2004. Het Uwv heeft vervolgens aangegeven het besluit van 28 juni 2005 niet langer te handhaven en voornemens te zijn om de uitkering van appellante opnieuw te berekenen naar de oorspronkelijke arbeidsongeschiktheidsklasse.

De Raad heeft geoordeeld dat het besluit van 28 juni 2005 vernietigd moest worden en dat het Uwv een nieuw besluit op bezwaar moest nemen. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn vastgesteld op € 644,--. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met Ch. van Voorst als voorzitter en M.S.E. Wulffraat-van Dijk en H.G. Rottier als leden. De uitspraak vond plaats op 13 december 2006.

Uitspraak

05/1277 WAO, 05/4096 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van rechtbank Maastricht van 24 januari 2005, 04/1198 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 13 december 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R.A.J. Delescen, advocaat te Roermond, hoger beroep ingesteld.
Naar aanleiding van het hoger beroep heeft het Uwv op 28 juni 2005 een nieuw besluit op het bezwaar van appellante genomen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 november 2006. Appellant en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Het Uwv is, met bericht, niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
Appellante was in het genot van een uitkering in het kader van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Bij besluit van 14 januari 2004 is die uitkering per 3 februari 2004 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. De daartegen gerichte bezwaren zijn bij besluit van 29 juni 2004 ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het tegen het besluit van 29 juni 2004 ingestelde beroep bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen die uitspraak hoger beroep ingesteld, naar aanleiding waarvan het Uwv het besluit van 29 juni 2004 bij besluit van 28 juni 2005 heeft herzien. Het beroep, gericht tegen het besluit van 29 juni 2004 moet, op de voet van de artikelen 6:19, eerste lid, en 6:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden geacht zich mede te richten tegen het besluit van 28 juni 2005, nu met laatstgenoemd besluit niet volledig aan het beroep van appellante is tegemoet gekomen. Aangezien niet is gebleken dat voor appellante enig belang resteert bij de beoordeling van haar beroep gericht tegen het besluit van 29 juni 2004, dient haar hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard te worden.
Het Uwv heeft vervolgens bij schrijven van 26 oktober 2006 aangegeven ook het besluit van 28 juni 2005 niet langer te handhaven. Tevens heeft het Uwv aangegeven dat het voornemen bestaat om per 3 februari 2004 de arbeidsongeschiktheidsuitkering van appellante te berekenen naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 80 tot 100%.
De Raad is gelet daarop van oordeel dat het besluit van 28 juni 2005 voor vernietiging in aanmerking komt. Gelet op het voorgaande zal het Uwv, met inachtneming van de brief van 26 oktober 2006, een nieuw besluit op het bezwaar van appellante dienen te nemen.
De Raad acht termen aanwezig om het Uwv met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden terzake van aan haar verleende rechtsbijstand begroot op € 322,-- in beroep, en terzake van aan haar in hoger beroep verleende rechtsbijstand op € 322,--, totaal derhalve € 644,--.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 28 juni 2005 gegrond en vernietigt dat besluit;
Draagt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 644,--, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat het Uitvoeringinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het door haar betaalde griffierecht van € 139,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en M.S.E. Wulffraat-van Dijk en H.G. Rottier als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.J. Janssen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 13 december 2006.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) J.J. Janssen.
Gw