ECLI:NL:CRVB:2006:AZ4574

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04-6439 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van ziekengeld op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, waarin de rechtbank het beroep tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond heeft verklaard. Appellant, die van 1 september 1997 tot 31 mei 2002 als heftruckchauffeur en pompwagenbediener werkzaam was, heeft zich op 5 februari 2002 wegens rugklachten ongeschikt verklaard voor zijn werk. De verzekeringsarts concludeerde dat er sprake was van aspecifieke rugklachten en achtte appellant op 22 augustus 2002 weer arbeidsgeschikt. Het Uwv heeft vervolgens vastgesteld dat appellant vanaf die datum geen recht meer had op ziekengeld.

Appellant heeft bezwaar aangetekend tegen dit besluit, waarbij een bezwaarverzekeringsarts de medische gegevens heeft beoordeeld, inclusief rapporten van de huisarts en een specialist. De bezwaarverzekeringsarts kwam tot de conclusie dat er geen structurele afwijkingen waren die de klachten van appellant konden verklaren. De rechtbank heeft de bevindingen van de verzekeringsartsen gevolgd en het beroep ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de aangevallen uitspraak bevestigd. De Raad oordeelt dat de bezwaarverzekeringsarts voldoende rekening heeft gehouden met de medische gegevens en dat er geen reden is om aan te nemen dat appellant op medische gronden ongeschikt was voor zijn arbeid na 22 augustus 2002. De Raad wijst erop dat de gemeente Geldrop-Mierlo het verstrekken van een gehandicaptenparkeerkaart aan appellant niet afdoet aan de conclusie dat hij arbeidsgeschikt was volgens de verzekeringsartsen. De Raad concludeert dat de weigering van ziekengeld terecht is geweest.

Uitspraak

04/6439 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 28 oktober 2004, 02/3106 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 13 december 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr.dr. F.T.I. Oey, advocaat te Helmond, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 november 2006.
Appellant is verschenen bij gemachtigde mr. S.A.J.C. Spaans-van Lieshout, kantoorgenoot van mr. Oey voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I.P.H.M. van Lieshout.
II. OVERWEGINGEN
Appellant is van 1 september 1997 tot 31 mei 2002 in dienst geweest van Technicolor Videocassette te Geldrop, waar hij werkzaam was als heftruckchauffeur en pompwagenbediener. Op 5 februari 2002 is appellant wegens rugklachten ongeschikt geworden voor zijn werk.
Volgens de verzekeringsarts was sprake van aspecifieke rugklachten. Bij onderzoek op
22 augustus 2002 achtte de verzekeringsarts geen objectieve afwijkingen aanwezig. Appellant werd toen weer arbeidsgeschikt geacht.
Bij besluit van 26 augustus 2002 is dienovereenkomstig vastgesteld dat appellant met ingang van 22 augustus 2002 geen recht op ziekengeld meer heeft.
Naar aanleiding van het bezwaar tegen het primaire besluit is appellant gezien door een bezwaarverzekeringsarts. Deze heeft kennis genomen van een door appellant ingebracht rapport van 5 september 2002 van dr. F. Schreurs, arts voor fysische geneeskunde, revalidatie en reumatische ziekten, en van door appellants huisarts bij brief van
29 oktober 2002 verstrekte informatie. Gelet op deze medische gegevens en in aanmerking nemend dat bij onderzoek bevindingen werden gedaan die niet consistent waren met de anamnese of met andere onderzoeksbevindingen kon de bezwaarverzekeringsarts zich verenigen met het standpunt van de primaire verzekeringsarts dat er geen structurele afwijkingen waren ter verklaring van de klachten van appellant.
Bij besluit van 6 november 2002 (het bestreden besluit) is het bezwaar ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarbij met name betekenis toegekend aan de bevindingen van de betrokken verzekeringsartsen. De rechtbank zag geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het Uwv was uitgegaan van een onjuist beeld van de belasting van appellants werkzaamheden in zijn functie van heftruckchauffeur/pompwagenbediener, waarover bij brieven van 12 maart 2004 en
14 april 2004 nog nader was gerapporteerd.
De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen.
De gedingstukken bevatten naar het oordeel van de Raad voldoende gegevens omtrent de aard en de zwaarte van het werk dat appellant laatstelijk voor zijn uitval verrichtte. In hetgeen appellant in dit verband heeft aangevoerd, ziet de Raad geen grond om aan te nemen dat de bezwaarverzekeringsarts de zwaarte van dat werk heeft onderschat of dat daarbij is uitgegaan van een onjuiste inhoud van dat werk.
Appellants gemachtigde heeft in hoger beroep onder overlegging van een brief van appellants huisarts verder aangevoerd dat bij appellant sprake is van degeneratieve afwijkingen van de rugwervels en dat het voor de hand ligt dat zijn klachten daaraan moeten worden toegeschreven. De Raad wijst er in dit verband op dat de bezwaarverzekeringsarts reeds in de bezwaarfase kennis heeft genomen van het standpunt van appellants huisarts en daarmee bij de advisering rekening heeft gehouden. Nu noch de primaire verzekeringsarts noch de bezwaarverzekeringsarts bij appellant afwijkingen hebben vastgesteld waardoor appellants klachten kunnen worden verklaard, ziet de Raad onvoldoende reden voor het oordeel dat appellant op medische gronden, naar objectieve maatstaven gemeten, op en na 22 augustus 2002 ongeschikt moest worden geacht voor zijn arbeid.
De omstandigheid dat de gemeente Geldrop-Mierlo bij besluit van 31 augustus 2005 aan appellant een gehandicaptenparkeerkaart heeft verstrekt, kan aan deze conclusie niet afdoen.
Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en M.S.E. Wulffraat-van Dijk en H.G. Rottier als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.J. Janssen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 13 december 2006.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) J.J. Janssen.
MR