ECLI:NL:CRVB:2006:AZ4572

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04-5208 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nabetaling van ziekengeld en wettelijke rente; geschil over betaling aan werkgever

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 19 augustus 2004, waarin het beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. Appellant had zich op 8 augustus 2001 ziek gemeld bij zijn werkgever, OZ Export Planten B.V. (OZ), en verzocht om nabetaling van ziekengeld. Het Uwv heeft op 10 maart 2003 aan OZ meegedeeld dat een bedrag van € 25.248,60 aan ziekengeld zal worden nabetaald. Appellant ontving een besluit van het Uwv waarin werd meegedeeld dat hij recht had op wettelijke rente ter hoogte van € 22.022,00, en dat een bedrag van € 2.326,33 aan wettelijke rente naar hem was overgemaakt. Echter, het Uwv had het bedrag aan de werkgever, OZ, overgemaakt, wat appellant betwistte.

De rechtbank oordeelde dat de aanvangsdatum en de hoogte van de wettelijke rente correct waren vastgesteld en dat het Uwv niet verplicht was om het WAO-dossier van appellant over te leggen. In hoger beroep heeft de Raad geoordeeld dat de grieven van appellant met betrekking tot de uitbetaling van de ZW-uitkering en de wettelijke rente niet konden leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de grief van appellant, die zich richtte tegen de betaling aan de werkgever, niet gegrond was. De Raad achtte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Uitspraak

04/5208 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 19 augustus 2004, 03/1346 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 13 december 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D. Grégoire, advocaat te Sittard-Geleen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is aan de orde gesteld ter zitting op 1 november 2006. Partijen zijn, beide met bericht van verhindering, niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
Appellant heeft zich op 8 augustus 2001 ziek gemeld bij zijn werkgever OZ Export Planten B.V. (hierna: OZ). Bij brief van 25 november 2002 heeft OZ het Uwv verzocht haar in verband met deze ziekmelding op basis van artikel 29b van de Ziektewet (ZW) ziekengeld te betalen. Na een nadere toelichting door OZ bij brief van 17 februari 2003, waarin OZ heeft aangevoerd dat zij niet eerder dan in november 2002 er van op de hoogte was dat appellant voorafgaande aan de indiensttreding een WAO-uitkering ontving, heeft het Uwv bij brief van 10 maart 2003 aan OZ meegedeeld dat een bedrag aan ziekengeld ter hoogte van € 25.248,60 zal worden nabetaald. Bij besluit van eveneens 10 maart 2003 heeft het Uwv appellant meegedeeld dat het ziekengeld zal worden nabetaald en dat de betaling aan de werkgever zal plaatsvinden. Tegen dit besluit is geen bezwaar gemaakt, waarmee het in rechte vaststaat.
Bij besluit van 17 juni 2003 heeft het Uwv appellant meegedeeld dat ter zake van de nabetaling van ziekengeld ter hoogte van € 22.022,00 aan hem wettelijke rente wordt vergoed en dat een bedrag van € 2.326,33 aan wettelijke rente naar hem is overgemaakt.
Bij brief van 24 juni 2003 is namens appellant bezwaar gemaakt tegen het besluit van
17 juni 2003, waarbij is aangevoerd dat bij de berekening van de wettelijke rente ten onrechte is uitgegaan van de aanvangsdatum 1 oktober 2001 en dat geen rente op rente-berekening per einde van het kalenderjaar is uitgevoerd. Voorts stelde appellant dat de wettelijke rente niet aan OZ maar aan hem diende te worden uitbetaald en dat hij het bedrag nog niet had ontvangen.
Bij besluit van 2 september 2003 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard, waarbij inhoudelijk alleen is ingegaan op de aanvangsdatum van de wettelijke rente.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat zowel de aanvangsdatum als de hoogte van het bedrag aan wettelijke rente juist is. De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheid dat de na te betalen ZW-uitkering en de wettelijke rente zijn uitbetaald aan de werkgever in het geding niet aan de orde kan komen. Voorts oordeelde de rechtbank dat het Uwv niet verplicht was in de onderhavige zaak het WAO-dossier van appellant over te leggen.
Naar aanleiding van hetgeen namens appellant in hoger beroep is aangevoerd overweegt de Raad als volgt.
De Raad is van oordeel dat in het onderhavige geschil, dat betrekking heeft op de uitbetaling van ziekengeld, het WAO-dossier van de betrokkene geen rol speelt en derhalve geen deel uitmaakt van de gedingstukken. Schending van artikel 8:42, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) door het Uwv, zoals gesteld door de gemachtigde van appellant, is dan ook niet aan de orde.
De grieven van appellant in hoger beroep hebben met name betrekking op de uitbetaling van de ZW-uitkering en de wettelijke rente. Gelet daarop neemt de Raad aan dat de aanvangsdatum en de hoogte van de wettelijke rente geen punt van geschil meer vormen.
Het door appellant in bezwaar aangevochten besluit van 17 juni 2003 bevat de mededeling dat appellant recht heeft op een bedrag aan rente van € 2.326,33 en dat dit bedrag aan hem wordt overgemaakt. Tussen partijen is niet in geschil dat dit bedrag betaalbaar is gesteld. De grief van appellant is ertegen gericht dat het Uwv aan voormeld besluit uitvoering heeft gegeven door het bedrag op de rekening van de werkgever te storten.
De Raad is van oordeel dat de grief van appellant de inhoud van het bestreden besluit, zoals hiervoor weergegeven, te buiten gaat en verenigt zich op dit punt met het oordeel van de rechtbank.
Dit betekent dat hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd niet kan leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. De aangevallen uitspraak dient dan ook te worden bevestigd.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en M.S.E. Wulffraat-van Dijk en H.G. Rottier als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.J. Janssen als griffier, uitgesproken in het openbaar op
13 december 2006.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) J.J. Janssen.
MR