ECLI:NL:CRVB:2006:AZ4565
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J. Janssen
- G.J.H. Doornewaard
- J.P.M. Zeijen
- Rechtspraak.nl
Bevestiging van de uitspraak inzake WAO-schatting en arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 18 augustus 2004, betreffende de beoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid onder de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De Centrale Raad van Beroep heeft op 15 december 2006 uitspraak gedaan. Appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. W.C. de Jonge, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) die de mate van zijn arbeidsongeschiktheid vaststelde op 25 tot 35% per 20 februari 2003. De rechtbank had eerder het beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv niet-ontvankelijk verklaard, wat appellant in hoger beroep aanvecht.
De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen en verwijst naar de eerdere uitspraak voor een gedetailleerde weergave. Het Uwv had in een eerder besluit van 22 oktober 2003 het bezwaar van appellant gegrond verklaard, maar de Raad oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat er geen relevant belang is bij een rechterlijk oordeel over het gedeelte van het besluit dat de voortzetting van de uitkering betreft. De Raad concludeert dat de vaststelling van de arbeidsongeschiktheid door het Uwv op 25 tot 35% correct is en dat appellant geen nieuwe gezichtspunten heeft ingebracht die de eerdere beslissing zouden kunnen veranderen.
De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de visie van het Uwv over de arbeidsmogelijkheden van appellant is gebaseerd op een zorgvuldig onderzoek. De Raad wijst erop dat appellant gedurende de periode van 31 maart 2002 tot 20 februari 2003 een WAO-uitkering heeft ontvangen die is berekend naar de hoogste arbeidsongeschiktheidsklasse. De Raad concludeert dat er voldoende functies zijn voor appellant, rekening houdend met zijn vastgestelde belastbaarheid. De uitspraak wordt gedaan door een meervoudige kamer, met J. Janssen als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en J.P.M. Zeijen als leden, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van griffier M.C.T.M. Sonderegger.