ECLI:NL:CRVB:2006:AZ4565

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04-4712 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de uitspraak inzake WAO-schatting en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 18 augustus 2004, betreffende de beoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid onder de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De Centrale Raad van Beroep heeft op 15 december 2006 uitspraak gedaan. Appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. W.C. de Jonge, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) die de mate van zijn arbeidsongeschiktheid vaststelde op 25 tot 35% per 20 februari 2003. De rechtbank had eerder het beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv niet-ontvankelijk verklaard, wat appellant in hoger beroep aanvecht.

De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen en verwijst naar de eerdere uitspraak voor een gedetailleerde weergave. Het Uwv had in een eerder besluit van 22 oktober 2003 het bezwaar van appellant gegrond verklaard, maar de Raad oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat er geen relevant belang is bij een rechterlijk oordeel over het gedeelte van het besluit dat de voortzetting van de uitkering betreft. De Raad concludeert dat de vaststelling van de arbeidsongeschiktheid door het Uwv op 25 tot 35% correct is en dat appellant geen nieuwe gezichtspunten heeft ingebracht die de eerdere beslissing zouden kunnen veranderen.

De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de visie van het Uwv over de arbeidsmogelijkheden van appellant is gebaseerd op een zorgvuldig onderzoek. De Raad wijst erop dat appellant gedurende de periode van 31 maart 2002 tot 20 februari 2003 een WAO-uitkering heeft ontvangen die is berekend naar de hoogste arbeidsongeschiktheidsklasse. De Raad concludeert dat er voldoende functies zijn voor appellant, rekening houdend met zijn vastgestelde belastbaarheid. De uitspraak wordt gedaan door een meervoudige kamer, met J. Janssen als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en J.P.M. Zeijen als leden, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van griffier M.C.T.M. Sonderegger.

Uitspraak

04/4712 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 18 augustus 2004, 03/3235 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
Datum uitspraak: 15 december 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.C. de Jonge, advocaat te Vlaardingen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 november 2006. Appellant is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. De Jonge, voornoemd. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. G.G. Prijor.
II. OVERWEGINGEN
Onder verwijzing naar de aangevallen uitspraak voor een uitgebreidere weergave van de feiten en omstandigheden die in dit geding van belang zijn, volstaat de Raad met het volgende.
Bij besluit van 22 oktober 2003 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 20 december 2002 gegrond verklaard in dier voege dat appellants uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) alsnog met ingang van 1 oktober 2000 ongewijzigd wordt voortgezet naar een mate van arbeidsongeschikt-heid van 80 tot 100%.
De Raad overweegt dat de rechtbank terecht en op goede gronden het beroep van appellant tegen dat besluit in zoverre niet-ontvankelijk heeft verklaard, nu niet is gebleken van enig relevant belang bij een rechterlijk oordeel over dit gedeelte van dat besluit.
Voorts ligt evenals in beroep thans in hoger beroep ter beantwoording de vraag voor of het Uwv bij het bestreden besluit terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant ingevolge de WAO met ingang van 20 februari 2003 heeft vastgesteld op 25 tot 35%.
Hetgeen appellant in hoger beroep naar voren heeft gebracht vormt in essentie een herhaling van hetgeen reeds in beroep is aangevoerd. Nieuwe gezichtspunten zijn niet naar voren gebracht.
De Raad beantwoordt voormelde vraag net als de rechtbank bij de aangevallen uitspraak bevestigend. De Raad kan de ter zake door de rechtbank gehanteerde overwegingen geheel onderschrijven en maakt deze tot de zijne.
Appellant heeft nog aangevoerd dat de oorspronkelijke herzieningsdatum was bepaald op 31 maart 2002 en dat het onderzoek van het Uwv helemaal niet was gericht op de uiteindelijke herzieningsdatum 20 februari 2003. Met verslechtering van appellants gezondheidstoestand na 31 maart 2002 is ten onrechte geen rekening gehouden.
De Raad overweegt in dit verband dat appellant op 19 september 2002 bij verzekeringsarts M. van Dam op het spreekuur is geweest en dat deze arts in haar rapportage geen melding heeft gemaakt van een verslechtering in appellants gezondheidstoestand. Het standpunt van de verzekeringsarts omtrent appellants arbeidsmogelijkheden is op 10 juli 2003 door bezwaarverzekeringsarts M. Kleinjan onderschreven. Naar het oordeel van de Raad is de visie van het Uwv over appellants mogelijkheden tot het verrichten van arbeid gebaseerd op een deugdelijk en zorgvuldig onderzoek. Voorts kan niet gezegd worden dat appellant met de verschuiving van de herzieningsdatum naar 20 februari 2003 te kort is gedaan, aangezien appellant gedurende de gehele periode van 31 maart 2002 tot 20 februari 2003 een WAO-uitkering berekend naar de hoogste arbeidsongeschiktheidsklasse heeft ontvangen.
Ook de arbeidskundige grondslag van het besluit van 22 oktober 2003 heeft naar het oordeel van de Raad geen gebreken. Er zijn voldoende functies voorgehouden die appellant, gelet op de voor hem vastgestelde belastbaarheid, moet kunnen vervullen.
Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak bevestigd dient te worden.
Voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht zijn geen termen aanwezig.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Janssen als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en J.P.M. Zeijen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 15 december 2006.
(get.) J. Janssen.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.
MH