ECLI:NL:CRVB:2006:AZ4563
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J. Janssen
- G.J.H. Doornewaard
- J.P.M. Zeijen
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van verzoek om aanvullende beurs met terugwerkende kracht en toepassing hardheidsclausule
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 december 2006 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 16 februari 2006. Appellante had een verzoek ingediend om toekenning van een aanvullende beurs met terugwerkende kracht over de periode van september 2001 tot en met maart 2003. De IB-Groep had eerder dit verzoek afgewezen, wat leidde tot het hoger beroep. Tijdens de zitting op 3 november 2006 was appellante aanwezig, bijgestaan door haar advocaat, terwijl de IB-Groep werd vertegenwoordigd door een andere advocaat.
De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, omdat de aanvraag voor de aanvullende beurs niet tijdig was ingediend en de wet, zoals vastgelegd in artikel 3.21 van de Wsf 2000, geen ruimte bood voor toekenning met terugwerkende kracht. Appellante voerde aan dat zij door een medewerkster van de IB-Groep verkeerd was geïnformeerd over de noodzaak om een aanvullende beurs aan te vragen. De Raad oordeelde echter dat de IB-Groep in redelijkheid had kunnen besluiten om geen gebruik te maken van de hardheidsclausule, die in artikel 11.5 van de Wsf 2000 is opgenomen. Deze clausule biedt de mogelijkheid om in uitzonderlijke gevallen af te wijken van de wet, maar de Raad vond dat de omstandigheden van appellante niet voldoende waren om tot een andere conclusie te komen.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellante faalde. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, M.C.T.M. Sonderegger, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.