ECLI:NL:CRVB:2006:AZ4439

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04-6187 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen intrekking arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de WAO

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 28 oktober 2004, waarin het beroep ongegrond werd verklaard. Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. B.M. Voogt, heeft hoger beroep ingesteld tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 18 februari 2004, dat de intrekking van haar arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) per 22 januari 2004 bevestigde. De rechtbank had geoordeeld dat de (bezwaar)verzekeringsarts geen rekening had gehouden met een eerder erkende beperking voor het werken in een stoffige omgeving, omdat appellante geen allergie zou hebben. Echter, uit een brief van de huisarts van 2 februari 2005 bleek dat appellante wel degelijk een allergie voor stof heeft en hiervoor regelmatig medicijnen gebruikt.

De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de gevolgen van deze allergie, wat in strijd is met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. Het hoger beroep van appellante slaagde, en de Raad vernietigde de aangevallen uitspraak. De Raad verklaarde het inleidende beroep gegrond en vernietigde het besluit van het Uwv van 18 februari 2004. Tevens werd het Uwv opgedragen om een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van appellante, met inachtneming van de uitspraak van de Raad. De Raad veroordeelde het Uwv in de proceskosten, die voor appellante zijn begroot op € 1.288,--, en bepaalde dat het Uwv het door appellante betaalde griffierecht van € 139,-- dient te vergoeden.

Uitspraak

04/6187 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 28 oktober 2004, 04/647,
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 15 december 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. B.M. Voogt, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak en de gronden twee maal aangevuld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 november 2006. Appellante is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Voogt, voornoemd. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
Het inleidende beroep richt zich tegen het besluit van het Uwv van 18 februari 2004 tot handhaving van zijn besluit van
24 november 2003 tot intrekking van appellantes arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) met ingang van 22 januari 2004, omdat de mate van haar arbeidsongeschiktheid tot minder dan 15% is afgenomen.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellante de eerder aangevoerde beroepsgronden herhaald.
Zij heeft onder meer aangevoerd dat de voor haar uit ziekte of gebrek voortvloeiende arbeidsbeperkingen door de (bezwaar)verzekeringsarts zijn onderschat. Zij heeft daartoe verwezen naar de eerdere vaststelling van haar arbeidsbeperkingen in 1998, toen -zonder dat haar gezondheid sindsdien is verbeterd- aanzienlijk zwaarder zijn ingeschat. Het gaat daarbij in het bijzonder om de beperkingen ten aanzien van reiken en het werken in een stoffige omgeving.
De (bezwaar)verzekeringsarts heeft geen rekening willen houden met een (in 1998 nog wel aanvaarde) beperking ten aanzien van het werken in een stoffige omgeving, omdat appellante geen allergie zou hebben en daarvoor geen medicijnen gebruikt. Uit de brief van de huisarts van 2 februari 2005 blijkt evenwel dat appellante wel bekend is met een allergie voor stof waarvoor zij regelmatig medicijnen gebruikt. Bij de beoordeling is naar het oordeel van de Raad ten onrechte geen rekening gehouden met de gevolgen van deze door de huisarts bevestigde allergie. Dat betekent dat het bestreden besluit in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht is tot stand gekomen.
Het hoger beroep slaagt.
Het Uwv zal worden veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van appellante wegens de aan haar verleende rechtsbijstand begroot op € 644,-- voor het geding in eerste aanleg en € 644,-- voor het hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het inleidende beroep gegrond;
Vernietigt het besluit van 18 februari 2004;
Bepaalt dat het Uwv een nieuwe beslissing neemt op het bezwaar van appellante met inachtneming van deze uitspraak;
Veroordeelt de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de kosten van het geding tot een bedrag van € 1.288,-- te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het door haar betaalde griffierecht vergoedt tot een bedrag van € 139,--.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam. De beslissing is, in tegenwoordigheid van D. Olthof als griffier, uitgesproken in het openbaar op 15 december 2006.
(get.) R.C. Stam.
(get.) D. Olthof.