ECLI:NL:CRVB:2006:AZ4439
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen intrekking arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de WAO
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 28 oktober 2004, waarin het beroep ongegrond werd verklaard. Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. B.M. Voogt, heeft hoger beroep ingesteld tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 18 februari 2004, dat de intrekking van haar arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) per 22 januari 2004 bevestigde. De rechtbank had geoordeeld dat de (bezwaar)verzekeringsarts geen rekening had gehouden met een eerder erkende beperking voor het werken in een stoffige omgeving, omdat appellante geen allergie zou hebben. Echter, uit een brief van de huisarts van 2 februari 2005 bleek dat appellante wel degelijk een allergie voor stof heeft en hiervoor regelmatig medicijnen gebruikt.
De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de gevolgen van deze allergie, wat in strijd is met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. Het hoger beroep van appellante slaagde, en de Raad vernietigde de aangevallen uitspraak. De Raad verklaarde het inleidende beroep gegrond en vernietigde het besluit van het Uwv van 18 februari 2004. Tevens werd het Uwv opgedragen om een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van appellante, met inachtneming van de uitspraak van de Raad. De Raad veroordeelde het Uwv in de proceskosten, die voor appellante zijn begroot op € 1.288,--, en bepaalde dat het Uwv het door appellante betaalde griffierecht van € 139,-- dient te vergoeden.