ECLI:NL:CRVB:2006:AZ4426

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04-6549 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en geschiktheid voor geselecteerde functies

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de intrekking van haar WAO-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De intrekking vond plaats op 17 juni 2003, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante op dat moment minder dan 15% was. Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. B. van Dijk, heeft in hoger beroep de eerder aangevoerde beroepsgronden herhaald en betoogd dat haar klachten niet juist zijn ingeschat. De rechtbank had het beroep ongegrond verklaard, maar appellante volhield dat zij meer dan 15% arbeidsongeschikt is, zoals eerder vastgesteld in andere beslissingen. De verzekeringsarts had beperkingen vastgesteld als gevolg van stemmingsstoornissen, maar appellante betwistte dat deze correct waren vertaald naar een arbeidsongeschiktheidspercentage.

Tijdens de zitting op 17 november 2006 zijn partijen niet verschenen. De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat er geen termen aanwezig waren om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding werd toegekend. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat de door het Uwv gepresenteerde arbeidskundige rapportages voldoende inzicht boden in de geschiktheid van appellante voor de functies telefoniste-receptioniste-typiste, inpakster banket en kassamedewerkster. De Raad achtte het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) als een rechtens aanvaardbaar systeem voor de beoordeling van arbeidsongeschiktheid en concludeerde dat appellante geschikt was voor de geselecteerde functies.

Uitspraak

04/6549 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 17 november 2004, 04/126
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv),
Datum uitspraak: 15 december 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. B. van Dijk, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 november 2006. Partijen zijn niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
Het inleidende beroep richt zich tegen het besluit van het Uwv van 30 januari 2004 (hierna: het bestreden besluit) tot handhaving van zijn besluit van 22 april 2003, waarbij appellantes uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 17 juni 2003 is ingetrokken, onder overweging dat de mate van haar arbeidsongeschiktheid met ingang van laatstgenoemde datum minder dan 15% was.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellantes gemachtigde de eerder aangevoerde beroepsgronden herhaald. Volgehouden wordt dat de klachten tot de conclusie moeten leiden dat betrokkene volledig, althans meer dan 15% arbeidsongeschikt dient te worden beschouwd, zoals in eerdere beslissingen ook is neergelegd. In de situatie van appellante is immers geen verandering opgetreden. De door de verzekeringsarts aangenomen beperkingen als gevolg van stemmingsstoornissen zijn ten onrechte niet vertaald naar een arbeidsongeschiktheidspercentage. Meer in het bijzonder geldt dat het Claimbeoordelings-en Borgingssysteem (CBBS) in deze geen inzicht verschaft in hoe de beperkingen zich verhouden tot de geduide functies.
Voor wat betreft de medische kant onderschrijft de Raad de overwegingen van de rechtbank. De verzekeringsarts J. van der Leij heeft begin 2002 een onderzoek laten uitvoeren door de psychiater J.C.A. Weijmar Schultz. De verzekeringsarts
L.R. Cornelius heeft vervolgens in 2003, mede op basis van informatie van de huisarts H.J. Kramer en van de psychiater
P. Punwasi, vastgesteld dat behandeling bij de GGZ Groningen niet van de grond was gekomen omdat appellante afspraken niet nakwam en zich aan behandeling onttrok. Tijdens eigen onderzoek heeft de verzekeringsarts geen symptomen gezien die wijzen op een psychiatrisch toestandsbeeld c.q. depressieve stoornis. Op basis van de in het dossier voorhanden gegevens ziet de Raad -met de rechtbank- geen aanleiding om aan te nemen dat de beperkingen van appellante onjuist of onvolledig zijn ingeschat.
Aan de eigen, ook in hoger beroep niet met medische gegevens onderbouwde, mening van appellante met betrekking tot haar gezondheidstoestand kan de Raad niet dat gewicht toekennen dat zij daaraan gehecht wil zien.
Op grond van het vorenstaande uitgaande van de juistheid van de Functionele mogelijkhedenlijst (FML) kan de Raad de door appellantes gemachtigde opgeworpen algemene arbeidskundige grief evenmin volgen. Het CBBS vergelijkt de op de (kritische) FML voorkomende belastbaarheidsaspecten met de belastinggegevens van de in het systeem opgenomen functies. In zijn uitspraken van 9 november 2004 heeft de Raad vooropgesteld dat hem niet is gebleken van redenen om een systeem als het CBBS niet in beginsel rechtens aanvaardbaar te achten als ondersteunend systeem en methode bij de beoordeling of, en zo ja in welke mate, iemand arbeidsongeschikt is te achten in de zin van de arbeidsongeschiktheidswetten.
De Raad overweegt dat het Uwv in de voorhanden arbeidskundige rapportages voldoende inzichtelijk heeft gemaakt om welke redenen appellante geschikt is te achten voor de functies telefoniste-receptioniste-typiste (SBC 315120), inpakster banket (SBC 111190) en kassamedewerkster (SBC 317030), waarop de arbeidsdeskundige C. Brouwer de schatting heeft doen rusten.
De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam. De beslissing is, in tegenwoordigheid van D. Olthof als griffier, uitgesproken in het openbaar op 15 december 2006.
(get.) R.C. Stam.
(get.) D. Olthof.