ECLI:NL:CRVB:2006:AZ4426
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering en geschiktheid voor geselecteerde functies
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de intrekking van haar WAO-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De intrekking vond plaats op 17 juni 2003, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante op dat moment minder dan 15% was. Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. B. van Dijk, heeft in hoger beroep de eerder aangevoerde beroepsgronden herhaald en betoogd dat haar klachten niet juist zijn ingeschat. De rechtbank had het beroep ongegrond verklaard, maar appellante volhield dat zij meer dan 15% arbeidsongeschikt is, zoals eerder vastgesteld in andere beslissingen. De verzekeringsarts had beperkingen vastgesteld als gevolg van stemmingsstoornissen, maar appellante betwistte dat deze correct waren vertaald naar een arbeidsongeschiktheidspercentage.
Tijdens de zitting op 17 november 2006 zijn partijen niet verschenen. De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat er geen termen aanwezig waren om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding werd toegekend. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat de door het Uwv gepresenteerde arbeidskundige rapportages voldoende inzicht boden in de geschiktheid van appellante voor de functies telefoniste-receptioniste-typiste, inpakster banket en kassamedewerkster. De Raad achtte het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) als een rechtens aanvaardbaar systeem voor de beoordeling van arbeidsongeschiktheid en concludeerde dat appellante geschikt was voor de geselecteerde functies.