ECLI:NL:CRVB:2006:AZ4393
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- C.W.J. Schoor
- H.G. Rottier
- C.P.M. van de Kerkhof
- Rechtspraak.nl
Herziening WAO-uitkering en medische beperkingen van appellante
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden, waarin de herziening van haar WAO-uitkering door het Uwv werd bevestigd. Appellante, die sinds 1998 wegens psychische klachten arbeidsongeschikt is, had een uitkering in de klasse 80 tot 100% ontvangen. Deze uitkering werd echter herzien naar de klasse 15 tot 25% op basis van een herbeoordeling door het Uwv, waarbij werd vastgesteld dat appellante over duurzaam benutbare mogelijkheden beschikte, ondanks haar beperkingen. De verzekeringsarts en arbeidsdeskundige concludeerden dat appellante geschikt was voor passende functies, wat door de bezwaarverzekeringsarts werd ondersteund.
Tijdens de zitting op 19 september 2006 was appellante niet aanwezig, maar haar gemachtigde had eerder bezwaar aangetekend tegen de herziening van de uitkering. De Raad heeft de medische rapportages van verschillende deskundigen, waaronder die van de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts, in overweging genomen. De Raad concludeert dat het Uwv de medische beperkingen van appellante juist heeft vastgesteld en dat er geen aanleiding is voor een duurbeperking, zoals door de rechtbank ook was overwogen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de herziening van de WAO-uitkering naar de klasse 15 tot 25% terecht is gebeurd.
De Raad wijst erop dat de rapportages van de betrokken artsen in grote lijnen overeenkomen, maar dat er geen medische noodzaak is voor een duurbeperking. De Raad concludeert dat appellante ten tijde van de beoordeling niet disfunctioneerde op persoonlijk en sociaal vlak, en dat de vastgestelde beperkingen adequaat zijn. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er zijn geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.