ECLI:NL:CRVB:2006:AZ4252
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Th.C. van Sloten
- C. van Viegen
- L.H. Waller
- Rechtspraak.nl
Bevestiging van de beëindiging van de toeslag op basis van gezamenlijke huishouding
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Utrecht, waarin haar beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. Het Uwv had de toeslag op de arbeidsongeschiktheidsuitkering van appellante beëindigd, omdat er volgens hen geen sprake meer was van een gezamenlijke huishouding met haar partner, die vanwege psychische problemen niet meer bij haar woonde. De Centrale Raad van Beroep heeft op 12 december 2006 uitspraak gedaan in deze zaak.
De Raad heeft vastgesteld dat appellante sinds 1 april 2001 een toeslag ontving op haar uitkering, maar dat deze toeslag per 1 september 2004 was beëindigd. Appellante had het Uwv geïnformeerd dat haar partner niet meer bij haar woonde, maar was opgenomen in een kliniek. Het Uwv concludeerde hieruit dat er geen gezamenlijke huishouding meer was, wat leidde tot de beëindiging van de toeslag.
De Raad heeft de feiten en omstandigheden in deze zaak zorgvuldig gewogen en kwam tot de conclusie dat het hoger beroep van appellante niet slaagde. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er vanaf 1 september 2004 inderdaad geen gezamenlijke huishouding meer was tussen appellante en haar partner. De Raad zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met Th.C. van Sloten als voorzitter en C. van Viegen en L.H. Waller als leden.