ECLI:NL:CRVB:2006:AZ4120

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04-6304 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden inzake WAO-uitkering en CBBS-toepassing

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 7 oktober 2004, waarin het beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. Het Uwv had op 10 februari 2004 geweigerd appellant per 7 mei 2003 een WAO-uitkering toe te kennen. Appellant, vertegenwoordigd door mr. B. van Dijk, heeft hoger beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting van 27 oktober 2006. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. I. Smit.

Appellant heeft in hoger beroep verwezen naar jurisprudentie van de Raad die betrekking heeft op besluiten die steunen op het CBBS (Centraal Bureau voor de Statistiek). Hij betoogde dat alle besluiten die op het CBBS zijn gebaseerd, onzorgvuldig tot stand zijn gekomen en vernietigd dienen te worden. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de rechtbank de grieven van appellant afdoende heeft besproken en gemotiveerd waarom deze niet kunnen slagen. De Raad heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van het oordeel van het Uwv, dat is gebaseerd op rapportages van (bezwaar)verzekeringsartsen en (bezwaar)arbeidsdeskundigen.

De Raad heeft vastgesteld dat het gebruik van het CBBS als ondersteunend systeem bij de beoordeling van aanspraken op uitkeringen niet rechtens onaanvaardbaar is. Hoewel er enige onvolkomenheden aan het systeem kleven, heeft het Uwv in het besluit van 10 februari 2004 voldoende inzicht gegeven in de toepassing van het CBBS in dit geval. De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellant geen doel treft en bevestigt de aangevallen uitspraak. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

04/6304 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 7 oktober 2004, 04/238 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
Datum uitspraak: 8 december 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B. van Dijk, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 oktober 2006. Appellant noch zijn gemachtigde is verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. I. Smit.
II. OVERWEGINGEN
Het inleidend beroep richt zich tegen het besluit van het Uwv van 10 februari 2004, waarbij het Uwv - beslissend op bezwaar - heeft geweigerd appellant per 7 mei 2003 een WAO-uitkering toe te kennen.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellant verwezen naar de inhoud van zijn beroepschrift in eerste aanleg.
Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank de in hoger beroep herhaalde en niet van een nadere onderbouwing voorziene grieven van appellant afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom die grieven niet kunnen slagen.
Ook de Raad is van oordeel dat geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de juistheid van het - op de rapportages van de (bezwaar)verzekeringsarts en de (bezwaar)arbeidsdeskundige gebaseerde - oordeel van het Uwv zoals neergelegd in het besluit van 10 februari 2004. De Raad ziet dan ook - evenals de rechtbank - geen aanleiding voor het instellen van een medisch onderzoek door een onafhankelijk deskundige.
In hoger beroep heeft appellant nog gewezen op de door de Raad gevormde jurisprudentie ter zake van besluiten die mede steunen op het zogenoemde CBBS. Naar de mening van appellant vloeit uit deze jurisprudentie voort dat alle besluiten die op het CBBS steunen op onzorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en dienen te worden vernietigd.
Naar het oordeel van de Raad rust het beroep van appellant op de door de Raad gevormde jurisprudentie met betrekking tot besluiten die mede rusten op het CBBS op een onjuiste lezing van die jurisprudentie. Uit die jurisprudentie volgt geenszins dat alle besluiten die mede steunen op het CBBS reeds daarom niet in stand zouden kunnen blijven.
De Raad heeft in die uitspraken – kort samengevat – overwogen dat het gebruik van het CBBS als ondersteunend systeem bij de beoordeling van aanspraken op een uitkering ingevolge de arbeidsongeschiktheidswetten niet rechtens onaanvaardbaar is. Wel heeft de Raad vastgesteld dat aan het systeem enige onvolkomenheden kleven die tot gevolg kunnen hebben dat een met behulp van het CBBS tot stand gekomen besluit onvoldoende toetsbaar, verifieerbaar en transparant is. Gesteld noch gebleken is dat het besluit van 10 februari 2004 onvoldoende toetsbaar, verifieerbaar en transparant is. In het besluit van 10 februari 2004 heeft het Uwv op uitgebreide wijze inzicht verschaft in de wijze waarop in dit geval het CBBS-systeem is toegepast.
Het hoger beroep treft derhalve geen doel. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep:
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 8 december 2006.
(get.) J. Brand.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.
MK