ECLI:NL:CRVB:2006:AZ4119
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering en beoordeling van psychische beperkingen
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, die op 20 oktober 2004 het beroep ongegrond verklaarde. Appellant had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 22 maart 2004, waarbij zijn WAO-uitkering per 14 februari 2003 werd ingetrokken. De Centrale Raad van Beroep heeft op 8 december 2006 uitspraak gedaan.
De Raad overweegt dat de bezwaarverzekeringsarts geen aanknopingspunten heeft gevonden voor de stelling dat de verzekeringsarts de beperkingen van appellant niet correct heeft vastgesteld. De informatie van de huisarts, de zenuwarts en de psycholoog biedt geen basis voor een andere conclusie. De Raad bevestigt de bevindingen van de rechtbank en oordeelt dat de bezwaarverzekeringsarts zijn oordeel op zorgvuldige wijze heeft gevormd.
Appellant heeft verzocht om een deskundige te benoemen voor een psychologisch onderzoek, omdat hij meent dat zijn psychische beperkingen niet goed zijn ingeschat. De Raad ziet echter geen aanleiding voor een dergelijk onderzoek, aangezien appellant niet heeft aangetoond dat de eerdere beoordelingen gebrekkig of onjuist zijn. De Raad concludeert dat appellant in staat is om de hem voorgehouden functies te vervullen, waarbij de eisen aan taalvaardigheid en opleidingsniveau niet boven de eisen van zijn eerdere functies uitgaan.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellant af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.