ECLI:NL:CRVB:2006:AZ4119

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04-6317 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en beoordeling van psychische beperkingen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, die op 20 oktober 2004 het beroep ongegrond verklaarde. Appellant had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 22 maart 2004, waarbij zijn WAO-uitkering per 14 februari 2003 werd ingetrokken. De Centrale Raad van Beroep heeft op 8 december 2006 uitspraak gedaan.

De Raad overweegt dat de bezwaarverzekeringsarts geen aanknopingspunten heeft gevonden voor de stelling dat de verzekeringsarts de beperkingen van appellant niet correct heeft vastgesteld. De informatie van de huisarts, de zenuwarts en de psycholoog biedt geen basis voor een andere conclusie. De Raad bevestigt de bevindingen van de rechtbank en oordeelt dat de bezwaarverzekeringsarts zijn oordeel op zorgvuldige wijze heeft gevormd.

Appellant heeft verzocht om een deskundige te benoemen voor een psychologisch onderzoek, omdat hij meent dat zijn psychische beperkingen niet goed zijn ingeschat. De Raad ziet echter geen aanleiding voor een dergelijk onderzoek, aangezien appellant niet heeft aangetoond dat de eerdere beoordelingen gebrekkig of onjuist zijn. De Raad concludeert dat appellant in staat is om de hem voorgehouden functies te vervullen, waarbij de eisen aan taalvaardigheid en opleidingsniveau niet boven de eisen van zijn eerdere functies uitgaan.

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellant af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

04/6317 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 20 oktober 2004, 04/1794 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
Datum uitspraak: 8 december 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. Samama, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 oktober 2006. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Samama. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. M. de Graaf.
II. OVERWEGINGEN
Het inleidend beroep richt zich tegen het besluit van het Uwv van 22 maart 2004, waarbij het Uwv – beslissend op bezwaar – de WAO-uitkering van appellant per 14 februari 2003 heeft ingetrokken.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak een overzicht gegeven van hetgeen aan het besluit van 22 maart 2004 vooraf is gegaan. De Raad verwijst hiernaar.
De rechtbank is kort samengevat tot het oordeel gekomen dat er geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de juistheid van de aan het besluit van 22 maart 2004 ten grondslag liggende rapportages van de (bezwaar)verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige.
In hoger beroep heeft de gemachtigde van appellant de Raad verzocht appellant te laten onderzoeken door een door de Raad te benoemen deskundige op het gebied van de psychiatrie. Appellant acht een onderzoek aangewezen omdat zijn beperkingen op psychisch gebied niet op juiste wijze in kaart zijn gebracht.
Appellant heeft voorts aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte geen, althans onvoldoende aandacht heeft besteed aan zijn argumenten van arbeidskundige aard.
De Raad overweegt als volgt.
De verzekeringsarts heeft het, alvorens tot een opvatting te komen over de bij appellant bestaande beperkingen tot het verrichten van arbeid, aangewezen geacht appellant te doen onderzoeken door Psychologisch Test- en Adviesbureau Van Kemenade & Van Soest. Dit onderzoek is op 26 september 2002 uitgevoerd door J.W.G.M. van Soest, gezondheidszorgpsycholoog. Van Soest is tot de opvatting gekomen dat appellant beschikt over duurzaam benutbare mogelijkheden, maar dat er wel enige beperkingen zijn ten opzichte van normaal functioneren.
De verzekeringsarts heeft bij het opstellen van de Functionele Mogelijkheden Lijst met de resultaten van het onderzoek van Van Soest rekening gehouden.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat er geen aanwijzingen zijn dat de opvatting van de verzekeringsarts onzorgvuldig tot stand is gekomen, dan wel onjuist is.
Naar aanleiding van hetgeen appellant in bezwaar naar voren heeft gebracht heeft de bezwaarverzekeringsarts bezien of er tot een andere opvatting omtrent de gezondheidssituatie van appellant en de voor hem bestaande beperkingen tot het verrichten van arbeid moet worden gekomen.
Hij heeft hiertoe de namens appellant in bezwaar ingebrachte informatie van de appellant behandelend zenuwarts dr. G.T. Calor en de informatie van appellants huisarts in zijn beschouwing betrokken.
Voorts heeft hij zich opnieuw tot Van Soest gewend. Dit niet, naar uit het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 18 november 2003 blijkt, op basis van door appellant aangevoerde inhoudelijke argumenten, maar om eventuele formele onderzoekstechnische lacunes te corrigeren. Van Soest heeft naar aanleiding van een op 14 oktober 2003 gehouden onderzoek medegedeeld: “De onderzochte reageert niet op vragen die hem worden gesteld, terwijl hij wel in staat lijkt te zijn om zijn gedachten verbaal vorm te geven, gegeven de korte verklaring die hij afgeeft aan het begin van het onderzoek. De onderzochte is niet onderzoekbaar vanwege het niet geven van antwoorden. De onderzochte hult zich in stilzwijgen, waarbij hij voor zich uit blijft kijken en de vragen van de tolk en de onderzoeker negeert. Daarom kunnen er geen uitspraken worden gedaan over de psychische gesteldheid van de onderzochte”.
De bezwaarverzekeringsarts is tot de opvatting gekomen dat de in bezwaar door appellant verstrekte informatie en het rapport van Van Soest geen aanknopingspunten bieden voor de opvatting dat de verzekeringsarts de bij appellant bestaande beperkingen tot het verrichten van arbeid niet op juiste wijze heeft vastgesteld en neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat ook de opvatting van de bezwaarverzekeringsarts niet op onjuiste wijze tot stand is gekomen. Uit de verstrekte informatie van de huisarts, de zenuwarts Calor en de psycholoog Van Soest blijkt evenmin dat de opvatting van de bezwaarverzekeringsarts onjuist zou zijn.
Voor een onderzoek als door appellant gevraagd ziet de Raad geen aanleiding. Appellant heeft op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat de door het Uwv gevolgde opvattingen van de verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts gebrekkig of onjuist zouden zijn.
Dat met name het tweede onderzoek van appellant door Van Soest bemoeilijkt werd door de gestelde psychische problemen van appellant als gevolg van een auto-ongeluk maken de resultaten van het eerste onderzoek van Van Soest niet onjuist. Overigens kan niet uit het oog worden verloren dat Van Soest – gelet op zijn professie – gewoon is om te gaan met personen met psychische klachten.
Het is de Raad niet kunnen blijken dat appellant de hem voorgehouden functies niet zou kunnen verrichten. Omtrent de passendheid van de functies is overleg gevoerd tussen de arbeidsdeskundige en de verzekeringsarts. Van dit overleg is een verslag opgemaakt. Uit hetgeen van de zijde van appellant naar voren is gebracht is de Raad niet kunnen blijken dat de door het Uwv gevolgde uitkomsten van dit overleg onjuist zouden zijn.
In de functies wordt aan de taalvaardigheid noch aan het opleidingsniveau van appellant bijzondere eisen gesteld. De eisen gaan in ieder geval niet uit boven de eisen die werden gesteld in functies die appellant in het verleden heeft verricht.
Het hoger beroep treft derhalve geen doel. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep:
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 8 december 2006.
(get.) J. Brand.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.
MK