ECLI:NL:CRVB:2006:AZ3368
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- C.W.J. Schoor
- H.G. Rottier
- H.T. van der Meer
- Rechtspraak.nl
Afwijzing herhaalde aanvraag AAW-uitkering wegens gebrek aan nieuwe feiten
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden, die op 25 oktober 2004 zijn beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond had verklaard. Appellant had herhaaldelijk een aanvraag voor een AAW-uitkering ingediend, maar het Uwv had deze aanvragen afgewezen omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een heroverweging van de eerdere afwijzing rechtvaardigden. De rechtbank oordeelde dat het Uwv bevoegd was om de herhaalde aanvraag af te wijzen op basis van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), aangezien appellant geen nieuwe informatie had verstrekt die de eerdere beslissing kon ondermijnen.
Tijdens de zitting op 17 oktober 2006 was appellant niet aanwezig, maar het Uwv werd vertegenwoordigd door drs. G.A. Tellinga. Appellant voerde in zijn hoger beroepschrift aan dat hij niet voldoende aan het woord was gelaten tijdens de eerdere zitting en dat er medische gegevens voor hem waren achtergehouden. Hij voelde zich gediscrimineerd omdat een vriend van hem, die volgens appellant geen gezondheidsproblemen had, wel een uitkering ontving. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde echter dat de grieven van appellant niet voldoende waren onderbouwd en dat de rechtbank correct had geoordeeld dat er geen nieuwe feiten waren die de afwijzing van de AAW-uitkering konden rechtvaardigen.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv in redelijkheid tot zijn besluit had kunnen komen. De Raad concludeerde dat de door appellant aangevoerde feiten en omstandigheden niet nieuw waren en dat de eerdere afwijzing van zijn aanvraag rechtens onaantastbaar was geworden. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met C.W.J. Schoor als voorzitter en H.G. Rottier en H.T. van der Meer als leden, en werd openbaar uitgesproken op 28 november 2006.