ECLI:NL:CRVB:2006:AZ3077

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04/2149 WAZ en 05/6892 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de weigering van WAZ-uitkering op basis van medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 november 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep van appellant tegen de uitspraken van de rechtbank 's-Hertogenbosch. Appellant had hoger beroep ingesteld tegen de besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) die hem geen WAZ-uitkering toekenden per 29 december 1999, maar pas met ingang van 20 mei 2002. De rechtbank had de beroepen van appellant ongegrond verklaard.

Appellant stelde dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn beperkingen bij het vaststellen van zijn belastbaarheid en dat hij ook voor de periode van 29 december 1999 tot 20 mei 2002 recht had op een WAZ-uitkering. De Raad oordeelde dat de weigering van het Uwv om appellant per 29 december 1999 een WAZ-uitkering te verstrekken, was gebaseerd op een toereikend medisch onderzoek door de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts.

De Raad concludeerde dat appellant in hoger beroep geen objectieve medische gegevens had ingebracht die de conclusies van de artsen in twijfel trokken. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank dat de juiste medische beperkingen in acht waren genomen en dat er geen aanleiding was om aan te nemen dat er eerder dan 22 april 2002 toegenomen beperkingen waren.

De uitspraak bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank en er waren geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak werd gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van griffier M.H.A. Uri.

Uitspraak

04/2149 WAZ en 05/6892 WAZ
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraken van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 11 maart 2004 (02/2749) en van 7 november 2005 (04/2756) (hierna: aangevallen uitspraken),
in de gedingen tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 24 november 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. Y. de Froe, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand te Leusden, hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraken.
Het Uwv heeft in beide gedingen een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2006. Appellant is - zoals tevoren was bericht - niet verschenen en het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J.H. Maas.
II. OVERWEGINGEN
Beslissend op bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 3 september 2002 geweigerd per 29 december 1999 aan appellant een WAZ uitkering toe te kennen en vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 9 augustus 2004 in bezwaar aan appellant met ingang van 20 mei 2002 een WAZ-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraken de beroepen van appellant ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat er bij het vaststellen van zijn belastbaarheid per 29 december 1999 onvoldoende rekening is gehouden met zijn beperkingen. Appellant is van mening dat hij ook in de periode van 29 december 1999 tot 20 mei 2002 in aanmerking dient te komen voor een WAZ uitkering.
Voorts heeft appellant wederom aangevoerd dat het Uwv ten onrechte is uitgegaan van een maatman omvang van 49 uur per week.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat de weigering van het Uwv om aan appellant per 29 december 1999 een WAZ-uitkering te verstrekken gebaseerd is op een toereikend medisch onderzoek van de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts. De Raad is van oordeel dat appellant in hoger beroep, evenmin als in beroep, objectieve medische gegevens heeft ingebracht die twijfel doen rijzen aan de juistheid van de door de (bezwaar)verzekeringsarts getrokken conclusies.
Voor het standpunt van appellant dat aan hem met ingang van een eerdere datum dan 20 mei 2002 een WAZ-uitkering had moeten worden toegekend ziet de Raad evenmin aanknopingspunten.
De Raad wijst in dit verband op de brieven van de reumatoloog H.A. Cats van 8 mei 2002 en 1 mei 2003 waarin deze arts heeft aangegeven dat hij appellant op 22 april 2002 op het spreekuur heeft gezien en dat het toen - anders dan bij een eerder bezoek - uitgesproken slecht met hem ging. Het Uwv heeft vervolgens 22 april 2002 als uitgangspunt genomen voor een nadere beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid. Verzekeringsarts M. Opheij heeft op basis van de bevindingen van zijn eigen onderzoek en de informatie van de reumatoloog Cats een Functionele mogelijkhedenlijst opgesteld. Deze belastbaarheid heeft de verzekeringsarts van toepassing geacht 4 weken na 22 april 2002 (20 mei 2002).
De bezwaarverzekeringsarts M. Hagedoorn heeft blijkens haar rapportage van 7 januari 2004 het standpunt van Opheij onderschreven.
De Raad is, evenals de rechtbank, van oordeel dat er ten aanzien van appellant in de periode 30 december 1999 tot 20 mei 2002 de juiste medische beperkingen tot het verrichten van arbeid in acht zijn genomen en dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat toegenomen beperkingen zich eerder dan 22 april 2002 manifesteerden.
De Raad deelt het oordeel van de rechtbank ter zake van de omvang van de maatman.
De Raad wijst er overigens op dat – zoals het Uwv heeft uiteengezet – een wijziging van de maatman omvang als door appellant bepleit hem geenszins baat.
Het voorgaande betekent dat de aangevallen uitspraken moeten worden bevestigd.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.H.A. Uri als griffier, uitgesproken in het openbaar op 24 november 2006.
(get.) J. Brand.
(get.) M.H.A. Uri.
MK