ECLI:NL:CRVB:2006:AZ3065
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bevestiging van de uitspraak inzake weigering WAO-uitkering na hoger beroep
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 21 juni 2004, waarin het beroep gegrond werd verklaard en het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 11 juli 2003 werd vernietigd. Appellant, vertegenwoordigd door mr. L.A. Drenth, heeft in hoger beroep opnieuw zijn bezwaren tegen de weigering van een WAO-uitkering naar voren gebracht, met de nadruk op zijn cognitieve problemen. De Centrale Raad van Beroep heeft op 24 november 2006 uitspraak gedaan.
De Raad overweegt dat de rechtbank de grieven van appellant in hoger beroep afdoende heeft besproken. Appellant heeft geen nieuwe gezichtspunten aangedragen die zijn standpunt ondersteunen. De Raad concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat appellant minder dan 15% arbeidsongeschikt is en dat de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 15 tot 25%. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij het Uwv in zijn besluit niet onterecht heeft gehandeld. De Raad heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts een juiste beoordeling heeft gemaakt van de arbeidsmogelijkheden van appellant, en dat er geen onjuist beeld van de gezondheidssituatie is ontstaan. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van griffier M.H.A. Uri en is openbaar uitgesproken.