ECLI:NL:CRVB:2006:AZ3065

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04-3892 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de uitspraak inzake weigering WAO-uitkering na hoger beroep

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 21 juni 2004, waarin het beroep gegrond werd verklaard en het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 11 juli 2003 werd vernietigd. Appellant, vertegenwoordigd door mr. L.A. Drenth, heeft in hoger beroep opnieuw zijn bezwaren tegen de weigering van een WAO-uitkering naar voren gebracht, met de nadruk op zijn cognitieve problemen. De Centrale Raad van Beroep heeft op 24 november 2006 uitspraak gedaan.

De Raad overweegt dat de rechtbank de grieven van appellant in hoger beroep afdoende heeft besproken. Appellant heeft geen nieuwe gezichtspunten aangedragen die zijn standpunt ondersteunen. De Raad concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat appellant minder dan 15% arbeidsongeschikt is en dat de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 15 tot 25%. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij het Uwv in zijn besluit niet onterecht heeft gehandeld. De Raad heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts een juiste beoordeling heeft gemaakt van de arbeidsmogelijkheden van appellant, en dat er geen onjuist beeld van de gezondheidssituatie is ontstaan. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van griffier M.H.A. Uri en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

04/3892 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] , wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 21 juni 2004, 03/1137 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 24 november 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L.A. Drenth, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2006. Appellant is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Drenth en het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J. de Graaf.
II. OVERWEGINGEN
Het inleidend beroep richt zich tegen het besluit van het Uwv van 11 juli 2003, waarbij het Uwv - beslissend op bezwaar - heeft geweigerd aan appellant een WAO-uitkering toe te kennen.
Appellant heeft in beroep aangevoerd op basis van zijn klachten niet tot werken in staat te zijn. Met name met de klachten op cognitief gebied is volgens appellant te weinig rekening gehouden.
Het Uwv heeft op verzoek van de rechtbank een nadere toelichting gegeven omtrent de passendheid van de voor appellant als geschikte arbeidsmogelijkheden geselecteerde functies. Ter zitting heeft het Uwv er op gewezen dat er een vierde functie aan de schatting ten grondslag gelegd moet worden om aan het vereiste aantal arbeidsplaatsen te voldoen. Als gevolg hiervan wijzigt de mediane loonwaarde en komt het verlies aan verdiencapaciteit op 18%. Aan de rechtbank is verzocht om zelf in de zaak te voorzien en de mate van arbeidsongeschiktheid te bepalen op 15 tot 25%.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het besluit van 11 juli 2003 vernietigd. Het primaire besluit van 2 juni 2003 is, in zoverre appellant daarbij minder dan 15% arbeidsongeschikt was geacht, herroepen en de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant is met ingang van 3 juni 2003 bepaald op 15 tot 25%.
Hetgeen appellant in hoger beroep naar voren heeft gebracht vormt in essentie een herhaling van hetgeen in beroep reeds is aangevoerd. Wederom heeft appellant aandacht gevraagd voor de cognitieve problemen waarmee naar zijn mening te weinig rekening is gehouden. Nieuwe gezichtspunten ter ondersteuning van dit standpunt zijn echter niet naar voren gebracht.
Tegen de arbeidskundige component van de schatting die heeft geleid tot de toekenning van een WAO-uitkering berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25% heeft appellant geen gronden ingebracht. Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank de in hoger beroep herhaalde grieven afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom deze grieven niet kunnen slagen.
Appellant heeft op 29 september 2006 nog enkele medische stukken aan de Raad gestuurd, doch hieruit valt naar het oordeel van de Raad niet op te maken dat de verzekeringsarts bij zijn beoordeling van appellants arbeidsmogelijkheden een onjuist beeld heeft gehad van diens gezondheidssituatie.
Dat appellant mede in het kader van een procedure ter zake van letselschade pogingen in het werk stelt om nadere informatie boven tafel te krijgen neemt niet weg dat thans informatie ontbreekt op basis waarvan getwijfeld kan worden aan de door de verzekeringsarts gemaakte en door het Uwv gevolgde beoordeling.
Het hoger beroep treft derhalve geen doel.
De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.H.A. Uri als griffier, uitgesproken in het openbaar op 24 november 2006.
(get.) J. Brand.
(get.) M.H.A. Uri.
MK