ECLI:NL:CRVB:2006:AZ3058

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04-4986 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WAO-schatting en arbeidsongeschiktheid van appellante

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 6 augustus 2004. Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. J.A. van Ham, heeft hoger beroep ingesteld tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 19 juni 2003. Dit besluit handhaafde een eerder besluit van 20 december 2002, waarin het Uwv had besloten om appellante per 22 augustus 2002 geen uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen. Het Uwv stelde dat appellante, ondanks haar beperkingen, in staat was om haar maatgevende functie als productiemedewerkster te vervullen.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 24 november 2006 uitspraak gedaan in deze zaak. De Raad heeft de vraag of het Uwv terecht geen uitkering heeft toegekend, bevestigend beantwoord, net als de rechtbank in de aangevallen uitspraak. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en is van mening dat appellante voldoende is voorgelicht over haar gezondheidssituatie. De grieven van appellante met betrekking tot de geselecteerde functies zijn door de Raad onbesproken gelaten, omdat appellante in staat wordt geacht haar maatgevende arbeid te verrichten. Het hoger beroep van appellante is derhalve afgewezen en de aangevallen uitspraak is bevestigd. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van M.H.A. Uri als griffier, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

04/4986 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 6 augustus 2004, 03/1636 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 24 november 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.A. van Ham, advocaat te Veenendaal, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2006. Voor appellante is verschenen mr. Van Ham en het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M. Florijn.
II. OVERWEGINGEN
Onder verwijzing naar de aangevallen uitspraak voor een uitgebreide weergave van de feiten en omstandigheden die in dit geding van belang zijn, volstaat de Raad met het volgende.
Evenals in beroep ligt thans in hoger beroep ter beantwoording de vraag voor of het Uwv bij besluit van 19 juni 2003, waarbij hij heeft gehandhaafd zijn besluit van 20 december 2002, terecht en op goede gronden per 22 augustus 2002 - in aansluiting op het einde van de wachttijd - appellante geen uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) heeft toegekend. Aan dit besluit ligt de overweging te grondslag dat appellante op 22 augustus 2002 weliswaar beperkingen had voor het verrichten van arbeid doch dat zij met inachtneming van die beperkingen in staat was om haar maatgevende functie van productiemedewerkster te vervullen.
De Raad beantwoordt de voormelde vraag net als de rechtbank bij de aangevallen uitspraak bevestigend. De Raad kan de ter zake door de rechtbank gehanteerde overwegingen geheel onderschrijven en maakt deze tot de zijne. Ook de Raad acht zich voldoende voorgelicht over de gezondheidssituatie van appellante.
De grieven van appellante met betrekking tot de geselecteerde functies zal de Raad onbesproken laten aangezien appellante in staat wordt geacht de maatgevende arbeid te verrichten en er reeds daarom geen sprake is van arbeidsongeschiktheid.
Het hoger beroep van appellante slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.H.A. Uri als griffier, uitgesproken in het openbaar op 24 november 2006.
(get.) J. Brand.
(get.) M.H.A. Uri.
Gw