ECLI:NL:CRVB:2006:AZ2874

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/5194 WSF, 05/5254 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van de ouderlijke bijdrage in het kader van studiefinanciering

In deze zaak gaat het om de herziening van de ouderlijke bijdrage ingevolge de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) door de Informatie Beheer Groep (IB-Groep). Appellanten, [J. V.] en zijn zoon [D.J. V.], hebben hoger beroep ingesteld tegen de uitspraken van de rechtbank ’s-Gravenhage van 8 juli 2005. De rechtbank had geoordeeld dat de IB-Groep terecht de veronderstelde ouderlijke bijdrage van appellant [J. V.] voor het studiefinancieringstijdvak 2003 had herzien en vastgesteld op het maximale bedrag. Dit had ook gevolgen voor de hoogte van de aanvullende beurs die aan appellant [D.J. V.] werd verleend, die als gevolg van de herziening was verlaagd.

De Raad voor de Rechtspraak bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen nieuwe relevante gezichtspunten zijn aangevoerd door appellanten die de herziening van de ouderlijke bijdrage in twijfel kunnen trekken. De Raad stelt vast dat de IB-Groep de veronderstelde ouderlijke bijdrage op basis van het door de inspecteur der rijksbelastingen vastgestelde inkomen heeft vastgesteld, zoals vereist door de Wsf 2000.

De Raad concludeert dat de hoger beroepen van appellanten geen doel treffen en bevestigt de aangevallen uitspraken. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met J. Janssen als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en J. Brand als leden, en is openbaar uitgesproken op 10 november 2006.

Uitspraak

05/5194 WSF, 05/5254 WSF
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op de hoger beroepen van:
[appellanten] (hierna: appellanten),
tegen de uitspraken van de rechtbank ’s-Gravenhage van 8 juli 2005, nummers 04/710 en 04/755 (hierna: aangevallen uitspraken),
in de gedingen tussen:
appellanten
en
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (hierna: IB-Groep)
Datum uitspraak: 10 november 2006
I. PROCESVERLOOP
Appellanten hebben hoger beroep ingesteld.
De IB-Groep heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 september 2006. Appellant [J. V.] is verschenen. Appellant
[D.J. V.] was vertegenwoordigd door [J. V.], zijn vader. De IB-Groep was vertegenwoordigd door mr. M. van der Toorn.
II. OVERWEGINGEN
De rechtbank is op grond van de in de aangevallen uitspraken weergegeven overwegingen tot het oordeel gekomen dat geen aanleiding bestaat voor vernietiging van het besluit waarbij de IB-Groep - beslissend op bezwaar - de zogenoemde veronderstelde ouderlijke bijdrage ingevolge de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) van appellant [J. V.] ten behoeve van zijn zoon appellant [D.J. V.] voor het studiefinancieringstijdvak 2003 heeft herzien en vastgesteld op het maximale bedrag. Voorts is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat evenmin aanleiding bestaat voor vernietiging van het in bezwaar genomen besluit waarbij de IB-Groep als gevolg van voormelde herziening de aanvullende beurs verleend aan appellant [D.J. V.] heeft verlaagd en heeft bepaald dat het teveel aan studiefinanciering uitgekeerde bedrag moet worden terugbetaald.
Hetgeen appellanten hebben aangevoerd vormt een herhaling van hetgeen door hen reeds in beroep is aangevoerd.
Appellanten hebben zich kort samengevat op het standpunt gesteld dat de IB-Groep aan zijn besluiten ten onrechte ten grondslag heeft gelegd het door de inspecteur der rijksbelastingen vastgestelde inkomen over het peiljaar, nu de hoogte van het belastbaar inkomen van appellant [J. V.] als gevolg van door hem aangewende rechtsmiddelen nog niet onherroepelijk vaststaat. Voorts hebben appellanten betwist dat appellant [D.J. V.] een aanvullende beurs heeft aangevraagd.
Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank de grieven van appellanten afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom die grieven niet kunnen slagen.
De artikelen 1.6 en 3.9 van de Wsf 2000 verplichten de IB-Groep de veronderstelde ouderlijke bijdrage vast te stellen op basis van het door de inspecteur der rijksbelastingen ingevolge artikel 1.6 van de Wsf 2000 vastgesteld gecorrigeerd verzamelinkomen, als omschreven in artikel 1.1. van de Wsf 2000. De Wsf 2000 laat de IB-Groep geen ruimte om niet aan deze wettelijke verplichting te voldoen.
De hoogte van de aanvullende beurs is afhankelijk van de veronderstelde ouderlijke bijdrage.
Het standpunt van appellanten dat [D.J. V.] geen aanvraag om een aanvullende beurs heeft gedaan is feitelijk onjuist. Een door hem ondertekende aanvraag is in het door de IB-Groep overgelegde en bij appellanten bekende procesdossier aanwezig.
Nieuwe relevante gezichtspunten zijn door appellanten niet naar voren gebracht. De Raad volstaat naar aanleiding van het ter zitting van de zijde van appellanten gestelde omtrent het met de inspecteur der rijksbelastingen gevoerde overleg met de opmerking, dat tot op de zitting door appellanten geen stukken zijn overgelegd waaruit blijkt dat de inspecteur het gecorrigeerd verzamelinkomen heeft gewijzigd.
De hoger beroepen treffen derhalve geen doel. De aangevallen uitspraken komen voor bevestiging in aanmerking.
De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door J. Janssen als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en J. Brand als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 10 november 2006.
(get.) J. Janssen.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.