ECLI:NL:CRVB:2006:AZ2871

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-6662 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van verzet wegens termijnoverschrijding in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 november 2006 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 13 juni 2005. De Raad verklaarde het door appellante ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk. Appellante had op 29 maart 2006 verzet aangetekend tegen de uitspraak van de Raad van 3 februari 2006, maar dit verzet werd ter zitting op 15 september 2006 behandeld, waarbij beide partijen niet verschenen. De Raad moest beoordelen of appellante ontvankelijk was in haar verzet. Volgens de Algemene wet bestuursrecht geldt een termijn van zes weken voor het indienen van een verzetschrift, die begint op de dag na de bekendmaking van de uitspraak. De uitspraak van de Raad was op 14 februari 2006 aan partijen verzonden, waardoor de termijn voor het indienen van verzet liep van 15 februari tot en met 28 maart 2006. Het verzetschrift was echter pas op 29 maart 2006 ontvangen, wat betekende dat de termijn was overschreden. Appellante werd gevraagd naar de reden van deze termijnoverschrijding, maar heeft hierop geen relevante argumenten aangedragen. De Raad had in de eerdere uitspraak al duidelijk gemaakt dat de termijn voor verzet zes weken was. Er waren geen redenen om de termijnoverschrijding als verschoonbaar te beschouwen. De Raad besloot daarom het verzet niet-ontvankelijk te verklaren. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met J. Janssen als voorzitter, en de leden G.J.H. Doornewaard en J. Brand. De griffier was M.C.T.M. Sonderegger. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 10 november 2006.

Uitspraak

05/6662 AOW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 13 juni 2005, 03/5669 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank
Datum uitspraak: 10 november 2006
I. PROCESVERLOOP
Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet van 3 februari 2006 heeft de Raad het door appellante ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen de uitspraak van de Raad van 3 februari 2006 heeft appellante bij faxbericht van 29 maart 2006 verzet gedaan.
Het verzet is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting op 15 september 2006, waar beide partijen niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
De Raad dient in eerste plaats te beoordelen of appellante ontvankelijk is in haar verzet.
Ingevolge de op grond van artikel 8:55, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van overeenkomstige toepassing verklaarde artikelen 6:7, 6:8, 6:9 en 6:11 van de Awb geldt het volgende.
De termijn voor het indienen van een verzetschrift bedraagt zes weken. Deze termijn gaat in op de dag na die waarop de uitspraak door middel van toezending aan belanghebbende is bekendgemaakt.
Een verzetschrift is tijdig ingediend als het voor het einde van de termijn is ontvangen.
De uitspraak van de Raad is op 14 februari 2006 aan partijen verzonden, waardoor de termijn voor het instellen van verzet liep van 15 februari 2006 tot en met 28 maart 2006. Het verzetschrift is op 29 maart 2006 per fax ter griffie van de Raad ontvangen, waardoor voormelde termijn is overschreden.
Bij schrijven van 29 mei 2006 is aan appellante gevraagd naar de reden van de termijnoverschrijding.
Appellante heeft weliswaar op laatstgenoemd schrijven gereageerd, maar niets aangevoerd met betrekking tot de termijnoverschrijding.
De Raad merkt op dat appellante in de uitspraak van de Raad van 3 februari 2006 duidelijk is gewezen op de verzet-termijn van zes weken. De Raad is niet gebleken van redenen om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten.
Gelet op het voorgaande dient het verzet niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het verzet niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door J. Janssen als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en J. Brand als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 10 november 2006.
(get.) J. Janssen.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.